Gyorgy Dragoman – De witte koning
Met De witte koning schreef Gyorgy Dragoman een van de opvallendste romans die de Hongaarse literatuur deze eeuw al heeft voortgebracht. Knack zocht de auteur op in Boedapest.
Met De witte koning schreef Gyorgy Dragoman een van de opvallendste romans die de Hongaarse literatuur deze eeuw al heeft voortgebracht. Knack zocht de auteur op in Boedapest.
Zijn tweede roman wordt vertaald in 25 landen, van Noord-Amerika over zo’n beetje heel Europa tot Israël. Maar roem is een raar iets, en relatief. Literatuurgroupies hoeft Gyorgy Dragoman – 35, niet echt groot, ernstig, brilletje, Beckett-, McEwan en Irvine Welsh-vertaler, ook nog filmrecensent – vooralsnog niet van zich af te slaan.
Sterker: niet meer dan driehonderd meter van zijn voordeur vandaan blijkt helemaal niemand de straat waar hij woont, op een steenworp van het grote Puskas Ferenc voetbalstadion in het oosten van Pest, te kunnen thuisbrengen.
Van A fehér király, zoals het boek in het Hongaars heet, werden sinds verschijnen in 2005 tienduizenden exemplaren verkocht. Wat in zekere zin vreemd is. Leuk om te lezen is het namelijk niet. Het is beslist een opmerkelijk boek, dat van een niet gering talent getuigt – maar wat een dreiging, wat een beklemming gaat ervan uit!
Net zoals in zijn debuutroman, A pusztítás könyve (‘Het boek van de vernietiging’, 2002), roept Dragoman een totalitaire samenleving op, ditmaal een die nogal sterke gelijkenis vertoont met het Roemenië van Ceausescu in de jaren tachtig – het land waar de schrijver zelf geboren is en gewoond heeft tot hij in 1988 met zijn ouders naar Boedapest emigreerde.
Het verhaal wordt verteld uit het standpunt van de elfjarige Dzsata (spreek uit ‘dzjaataa’). Zijn vader is op een dag opgehaald door de veiligheidsdienst, vanwege een petitie die hij heeft ondertekend, en de jongen en zijn moeder hebben hem al lange maanden niet meer teruggezien.
Hij is naar een dwangarbeiderskamp bij het Donaukanaal gestuurd. Onheilspellende geruchten doen erover de ronde – vele arbeiders zouden er aan ziekte en ontbering bezwijken. Behalve met hun verdriet om de smartelijk gemiste vader hebben de jongen en zijn moeder ook nog af te rekenen met maatschappelijke tegenkanting, nu hun gezinnetje de aandacht van de veiligheidsdienst heeft getrokken.
Zijn moeder verliest haar baan als lerares, en zelfs zijn eigen grootvader, die partijsecretaris was in het stadje maar is moeten terugtreden vanwege de misstap van zijn zoon, laat hen in de steek: hij wijt al het ongeluk dat ook hem overkomt aan Dzsata’s moeder, die ‘Joodse hoer’.
Wat Dzsata rest, is zich staande proberen te houden in zijn eigen jongenswereld – wat verre van eenvoudig is: alle volwassenen, op zijn moeder na, zijn buitengewoon wreed en gewelddadig tegen de kinderen, of het nu een maniakale gymleraar op school is, die bij een voetbaltraining een van de jongens letterlijk halfdood schopt, dan wel het stelletje arbeiders dat hen op een zondag, vrije dag, dwingt een gracht te graven door hun eigen voetbalveldje. Van de weeromstuit slaat een en ander over op de jongens onderling, waarbij het zeer onzachtzinnig kan toegaan.
Dzsata vergaat ondertussen van verlangen om zijn vader terug te zien, maar dat zal pas na een jaar gebeuren, bij de begrafenis van zijn grootvader. Dat zijn vader die mag bijwonen blijkt echter minder een gunst van het regime dan een extra wreedheid te zijn: man, vrouw en kind mogen geen woord met elkaar wisselen, laat staan elkaar omhelzen, en nog tijdens de dienst wordt de man weer aan zijn boeien weggesleept en in een dievenwagen afgevoerd.
Waarop Dzsata, in de onvergetelijke slotzin, achter de wagen aan begint te rennen, ‘en toen zag ik opeens papa’s krijtwitte gezicht door de tralies in de achterruit, en toen wist ik ook dat ik hem toch in zou halen, al reden ze nog zo hard, ja, ik zou hem zéker inhalen, en (…) zo rende ik steeds harder, steeds maar harder en harder achter de gevangenwagen aan’.
Gyorgy Dragoman: ‘De stad waar de roman is gesitueerd lijkt erg op mijn geboortestad, Marosvásárhely (Tirgu Mures, nvdr), en veel dingen uit het boek komen uit mijn eigen kindertijd. Maar de roman is niet historisch correct – de burgeroorlog waar af en toe sprake van is, bijvoorbeeld, is er in Roemenië nooit geweest. Ik wilde een wereld oproepen zoals een jongen van elf die ziet, en die is dus een beetje ruwer dan de echte wereld was. Maar het is fictie, niet autobiografisch. Gelukkig voor mij.’
De graad van agressie en geweld is, zeker in de eerste helft van het boek, inderdaad angstaanjagend.
GYORGY DRAGOMAN: Ik ben erg in geweld geïnteresseerd. Ik zie het als een, weliswaar erg primitieve, vorm van communicatie. En het was in potentie aanwezig in de wereld waarin ik ben opgegroeid.
Ik zal niet zeggen dat ik net zulke mensen als ik in het boek opvoer heb ontmoet, maar toch wel vergelijkbare, van wie de dreiging uitging dat ze zulke dingen zouden kúnnen doen. En zo’n wereld van fysiek geweld bestónd wel. Als er geweld was, wat soms gebeurde, vond niemand dat vreemd. Iedereen accepteerde dat.
Een andere verklaring is misschien dat het eigenlijke thema van het boek macht is, en de manier waarop het individu geïntegreerd wordt in een machtsstructuur. Ik geloof dat je macht in alle situaties en verhoudingen terugvindt, zij het minder direct zichtbaar naarmate een samenleving beschaafder is. En je kunt niet zonder de notie macht als je ’t wilt hebben over de gesloten samenleving. En dat wilde ik. Een samenleving die misschien zelfs nog geslotener is dan ik zelf heb meegemaakt.
En het wezen daarvan is geweld.
DRAGOMAN: Ja. Of op zijn minst dreiging. Toen ik voor het eerst naar de kleuterschool ging, op mijn derde, was het eerste wat mijn vader tegen me zei dat ik daar nooit mocht praten over de dingen waar we het thuis over hadden, en dat ik ook geen woord mocht geloven van wat ik er te horen zou krijgen.
Want als ik dat wél deed, dan zouden hij en mama naar de gevangenis moeten, en ik naar pleegouders. Ik geloofde hem. Dat was zo’n beetje mijn maatschappelijke positie en ik denk die van al mijn vriendjes. Je voelde je bedreigd.
Was dat voor iedereen zo? Misschien waren uw ouders niet voldoende gezagsgetrouw?
DRAGOMAN: Misschien niet, en misschien ook wel, ik weet het gewoon niet. Maar zeker is dat mijn vader zo zijn ervaringen met het systeem heeft gehad, dus hij had goede redenen om te geloven dat het waar was wat hij me vertelde.
Op zijn zestiende probeerde men hem zijn eigen vader te laten bespioneren, en drie jaar lang werd hij constant ondervraagd door de geheime dienst – als ze een informant van je wilden maken, dan oefenden ze druk op je uit. Later was er een soort petitie waar hij bij betrokken was, in verband met de rechten van de Hongaarse minderheid in Roemenië, en daarna waren er een paar huiszoekingen. Niks bijzonders hoor, vrienden van ons hebben veel erger meegemaakt, die hebben jaren in de gevangenis gezeten.
Je hoorde ook verhalen – op school werd er geslagen, dat was algemeen, maar er deden verhalen de ronde over leraars die leerlingen hadden dóódgeslagen. Vermoedelijk niet waar, zéker niet waar, maar wij geloofden dat. Ik althans wel. Het leven was dus nogal bruut. En die bruutheid zag je bij de kinderen terug – wij waren voortdurend aan het knokken, gebruikten geïmproviseerd wapentuig. Ik heb meer dan eens een arm gebroken bij gevechten.
Sowieso had je sterk het gevoel dat er elk ogenblik gewelddadigheden konden uitbreken. In 1990 was er een soort pogrom in Transsylvanië, met straatgevechten. Dat hing in de lucht.
Overigens geloof ik niet dat dat iets specifiek Oost-Europees is. Wat dat betreft, ben ik zeer pessimistisch – cultuur is een illusie, vrees ik. Mensen waren verbaasd over de wreedheden toen de oorlog in Joegoslavië uitbrak.
Mijn eerste roman gaat over betrokken raken bij een genocide zonder dat je dat zelf beseft. Toen die verscheen, kreeg ik de vraag: waarom schrijf je in ’s hemelsnaam over zóiets? Terwijl enige jaren tevoren, op niet meer dan 300 kilometer van Boedapest, net zulke dingen waren gebeurd!
Behalve geweld heeft de samenleving in het boek nog een wezenstrek: leugens.
DRAGOMAN: Inderdaad. Er werd van mij verwacht, op mijn derde al, dat ik loog. En van alle anderen ook. Niemand had het over waarheid, omdat er niet zoiets was als waarheid – er was een ideologie, en die probeerde je op de een of andere manier te respecteren. Je moest altijd opletten waarover je loog en hoe, en iedereen wist dat je loog, maar iedereen deed precies zoals jij. Alles was gebaseerd op dat bizarre spel van de ideologiespraak. Net Orwell, ja. Dubbeldunk was noodzakelijk.
In dit verband: dat de communistische regimes bij ons een jaar of twintig geleden in elkaar zakten, was alleen maar omdat ze niet hard genoeg meer probeerden zichzelf in stand te houden. Maar in China bijvoorbeeld vrees ik dat dat nooit zal gebeuren.
De meeste mensen vergeten dat China een politiestaat is, zeker nu met de Olympische Spelen – maar dat is het wél. Er is censuur, er zijn kampen, mensen verdwijnen zonder vorm van proces achter de tralies. Van de manifestanten destijds op Tiananmen (de opstand van 1989, nvdr) zitten er nog altijd meer dan tweeduizend gevangen! Maar de mensen vergeten, en het kan niemand wat schelen.
Helaas zijn de meeste mensen bereid hun rechten op te geven als daar een materieel prettig leven tegenoverstaat. De enige fout die regimes als het Roemeense destijds gemaakt hebben, is eigenlijk dat ze de mensen nodeloos lieten lijden.
Aan China kun je zien dat dat niet nodig is. Nee, ik ben erg pessimistisch op dit punt. Een slimme politiestaat als China kan het best héél lang volhouden. Orwell had volstrekt gelijk dat het concept waarheid veranderd kan worden.
En toch denk ik dat innerlijke vrijheid kan blijven bestaan. De jongen in mijn boek is vrij gebleven – in zijn hoofd.
Gyorgy Dragoman – De witte koning
Uit het Hongaars vertaald door Rebekka Herman Mostert.
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam/ Antwerpen
Aantal pagina’s: 287
ISBN: 978-90-450-0090-9
Internet: Gyorgy Dragoman online
Herman Jacobs
Romans
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier