Review | Boeken

Geheime Japanse superduikboten moesten VS demoraliseren

© Coverafbeelding

Achttien reusachtige Japanse onderzeeërs moesten tijdens de Tweede Wereldoorlog New York en Washington bombarderen. De Amerikaanse journalist John J. Geoghegan schreef over deze fascinerende, hallucinante en vaak absurde voetnoot in de geschiedenis van WOII een meeslepend verhaal.

Al tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden Duitsers en Britten geëxperimenteerd met een combinatie van watervliegtuig en onderzeeboot. Later zouden ook Amerikanen, Italianen en Fransen trachten een verkenningsvliegtuig aan boord van een duikboot te brengen. Met geen of zeer matig succes: te duur, te gevaarlijk. Alleen de Japanners bleven belangstelling hebben. In die mate zelfs dat ‘onderzeevliegdekschepen’ ook ingezet werden bij de verrassingsaanval op de Amerikaanse marinebasis Pearl Harbor in december 1941. Een dag later zouden de VS Japan de oorlog verklaren. Ontwerper van het aanvalsplan was admiraal Yamomoto die ook achter de bouw van de Japanse mammoet-onderwatervliegdekschepen stond.

Bommen op New York

Realisten bij de Japanse strijdmachten vermoedden dat een langdurende oorlog met Amerika zinloos was. Daarom was het ook de eerste bedoeling de Japanse aanwezigheid in de Pacific uit te breiden en te consolideren. Maar opnieuw een verrassende actie tegen de VS ondernemen was zeker welkom, om te demoraliseren en misschien tot een voor Japan gunstig vredesverdrag te komen. Psychologisch zou een luchtaanval op steden als New York en Washington belangrijk zijn. Vreemd genoeg onderschepten de VS heel wat Japanse communicatie, maar waren ze van die plannen niet op de hoogte. Eerder al hadden kleinere duikboten de Amerikaanse westkust beschoten. En een Japans vliegtuig, opgestegen vanop een onderzeeër, had een bos in Oregon gebombardeerd. Voor verdere operaties waren grotere onderzeeërs en meer vliegtuigen nodig. Maar die moesten nog worden ontworpen en gebouwd.

Sen-toku

Achttien onderzeeboten van 130 meter lang zouden worden gemaakt. De Sen-toku’s (speciale onderzeeboten) werden de grootse duikboten ooit als je de huidige nucleaire schepen buiten beschouwing laat. 200 bemanningsleden konden vier maanden aan boord blijven en meer dan 60.000 kilometer afleggen. Niet te vergeten: drie speciaal ontworpen Aichi Seiran-watervliegtuigen stonden in een waterdichte hangar klaar om afgeschoten te worden met een katapult en de zwaarste bommen die de Japanse zeemacht had te droppen. Uiteindelijk werden slechts drie boten afgewerkt en konden alleen de I-400 en de I-401 uitvaren. Het was intussen 1943 geworden en Japan was de oorlog aan het verliezen. De opdracht van de Sen-toku werd aangepast. De sluizen van het Panamakanaal moesten aan de Atlantische kant gebombardeerd worden. Zo wou Japan beletten dat troepen en schepen de Stille Oceaan gemakkelijk konden bereiken. Maar de oorlog evolueerde zo snel dat ook dat bevel op het laatste nippertje werd herroepen. Uiteindelijk moesten de twee duikboten naar de Ulithi-atol waar honderden geallieerde schepen een invasie op de Japanse hoofdeilanden voorbereidden. De onderzeeërs voeren apart en misten hun afspraak. Intussen waren Hiroshima en Nagasaki gebombardeerd en volgde op 15 augustus 1945 de capitulatie van Japan.

Zelfmoord

Beide onderzeeërs kregen van de Japanse admiraliteit als laatste bevel naar een basis terug te varen of zich bij onderschepping over te geven. Voor de I-400 was dat vlug gebeurd. Wat voor de I-401 volgde grenst aan het absurde. De duikboot trachtte onopgemerkt naar Japan te varen. En dat was bijna gelukt tot hij de Amerikaanse onderzeeër USS Segundo kruiste. Eskadercommandant Ariizumi, bekend om zijn wreedheid, wou de duikboot doen zinken en stelde de bemanning voor zelfmoord te plegen. Kapitein Nambu verzette zich tegen zijn chef en onderhandelde met de Amerikanen een oplossing die ieders gezicht kon redden. Ariizumi had intussen in zijn kajuit zelfmoord gepleegd. Misschien ook wel omdat hij bang was terecht te staan als oorlogsmisdadiger voor het neerschieten van gevangenen.

Ratten aan boord

John J. Geoghegan gaat in zijn boek veel verder dan het spannend verhaal van de Sen-toku. Hij toont belangstelling voor de bouw van de schepen en de vliegtuigen, maar vergeet vooral de mensen niet. Heel concreet vertelt hij over het leven op zo’n megaboot. Het kwartlitertje water dat iedereen krijgt om zich te wassen, het gebrek aan privacy, de hitte binnen de boot, het menu, de ratten… ook de aanwezigheid van poppen die de officieren aan thuis moesten doen denken. Zonder ironie geeft hij aan dat de Amerikaanse duikboten wel iets comfortabeler waren. Nog meer aandacht heeft Geoghegan voor aan aantal hoofdrolspelers – zowel Amerikanen als Japanners – in ‘Operatie Storm’: de bemanningsleden, de officieren, de piloten. Hij weet zelfs een vonkje ontroering te wekken als oorlogsmisdadiger Ariizumi in het gebombardeerde Tokio afscheid neemt van zijn vrouw en vijf kinderen om de I-401 te vervoegen. Overigens blijken ook sommige Amerikaanse officieren gevangenen neergeschoten te hebben, maar Geoghegan gaat daar verder niet op in.

Veel invloed op de Tweede Wereldoorlog hebben de Japanse reuzenvliegdekonderzeeërs niet gehad. Maar dat belet niet dat Geoghegans boek ons een betere kijk geeft op de geest waarmee de Japanners oorlog voerden. En wat cynisch komt hij tot de conclusie dat moed en volharding niet voldoende waren om de armzalige planning van het oppercommando van de Keizerlijke Japanse Marine te weerstaan.

John J. Geoghegan, ‘Operatie Storm’, BBNC uitgevers, 488p., 24,95 euro, ISBN 978 90 453 1539 3

Fred Braeckman

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content