Mieke Van Houtte
‘Wetenschappelijke kennis wordt opzij geschoven omdat ze niet strookt met buikgevoel van sommigen’
‘Van de zo nodige hervorming van het secundair onderwijs komt niets in huis’, schrijft sociologe Mieke Van Houtte (UGent) aan Hilde Crevits. Ze maakt de balans op van de eerste helft van de ambstermijn van de minister van Onderwijs.
Deze brief werd geschreven voor het januarinummer van ‘Samenleving en politiek (Sampol)’, dat volgende woensdag verschijnt. Daarin krijgen alle ministers van de federale en Vlaamse regering een brief toegestuurd.
Geachte minister van Onderwijs
Het moet voor u ongetwijfeld wrang geweest zijn toen bij de bekendmaking van de PISA-resultaten van de OESO begin december nog maar eens werd aangetoond dat in Vlaanderen de sociale ongelijkheid in het onderwijs groot is, met als illustratie de prestatiekloof tussen autochtone en allochtone leerlingen. Het lijkt me niet gemakkelijk: Minister van Onderwijs zijn in een regio die in internationale onderwijsvergelijkingen steevast bij de slechtste scoort wat betreft sociale gelijkheid, in een regering met partners die beweren dat sociale herkomst niet bepalend is voor schoolprestaties. Zij zien onderwijs als een individuele investering, eerder dan als een zaak van de samenleving. De kansen liggen toch voor iedereen voor het grijpen? Wie geen succes boekt, heeft dit louter aan zichzelf te danken – of mist de nodige capaciteiten. Het regeerakkoord liet hierover geen twijfel bestaan: de zogenaamde SES-middelen zouden worden afgeschaft en elke leerling zou een gelijke toelage krijgen. Logisch, want alle leerlingen zijn gelijk, toch?
‘Wetenschappelijke kennis wordt opzij geschoven omdat ze niet strookt met buikgevoel van sommigen’
Ik hoef u niet te vertellen dat niets minder waar is. En gelukkig lijkt u dit ook in te zien en blijven de SES-middelen – voorlopig – behouden. Maar goed ook. Leerlingen verschijnen immers niet met dezelfde bagage aan de start. Kinderen uit sociaal zwakkere milieus, kansarme kinderen en kinderen uit de lage middenklasse, hebben het om verschillende redenen moeilijker op school. Ze presteren daardoor slechter en bereiken uiteindelijk een lager scholingsniveau. Het onderwijs slaagt er tot op zekere hoogte in bepaalde factoren waardoor die kinderen het moeilijker hebben op te vangen. Dit is het compenserend vermogen van scholen. Maar daarvoor is geld nodig. Geld dat scholen ook vrij moeten kunnen inzetten naargelang de specifieke behoeften van hun leerlingen.
Het is dus een heel goede zaak dat dat soort middelen behouden blijft, maar bijkomend is het belangrijk dat de middelen niet geoormerkt worden. De PISA-resultaten worden gretig aangegrepen om te wijzen op het belang van het inzetten op taal, maar het zou heel kortzichtig zijn de middelen eenzijdig in te zetten op, bijvoorbeeld, taalbaden. Taalkennis is een factor van belang, maar lost uiteraard niet alle problemen op – hoewel sommigen dit graag laten geloven. Alleen daarop inzetten getuigt bovendien van deficit-denken waarbij de oorzaak voor schoolachterstand louter bij het individu wordt gezocht, en voorbij wordt gegaan aan de onderliggende structuren die ongelijkheid in de hand werken.
‘Sociale mix moet het na te streven doel blijven, al was het maar om te voorkomen dat we eindigen in een samenleving waar groepen mensen naast elkaar opgroeien en elkaar niet leren kennen, laat staan begrijpen.’
De SES-middelen zijn zo belangrijk omdat de leerlingencompositie van scholen verschilt, waardoor de noden van scholen verschillen. De sociaal-etnische segregatie in het Vlaamse onderwijs is vandaag nog steeds heel sterk en dit werkt sociale ongelijkheid in schoolprestaties in de hand. Het is primordiaal goed na te denken over wie in welke school terechtkomt en hoe dit in zijn werk gaat. Het inschrijvingsdecreet vormt een belangrijke uitdaging voor de komende maanden. Sociale mix moet het na te streven doel blijven, al was het maar om te voorkomen dat we eindigen in een samenleving waar groepen mensen naast elkaar opgroeien en elkaar niet leren kennen, laat staan begrijpen.
Onderwijs is de institutie bij uitstek waar polarisatie kan worden tegengegaan. Om een sociale mix te bewerken liggen voorrangsregels op basis van sociale en etnische kenmerken voor de hand. Op die manier krijgen ook minder bevoordeelde leerlingen kans op een goede plek. Waarom geen werk maken van een veralgemeend centraal aanmeldingsregister, zowel voor basis- als secundair onderwijs?
Daarenboven kan en mag in het secundair onderwijs de inschrijvingsproblematiek niet los gezien worden van de rigide opdeling in hiërarchische onderwijsvormen. Deze zijn vaak georganiseerd in onderscheiden scholen, wat de segregatie in het secundair onderwijs in de hand werkt. Onderzoek heeft voldoende aangetoond dat door verschillende mechanismen de studiekeuze bij de overgang van basis- naar secundair onderwijs sociaal en etnisch bepaald is. Bovendien leidt de opdeling in strikt onderscheiden hiërarchische onderwijsvormen tot toenemende verschillen tussen de leerlingen – ook en misschien zelfs nog meer in scholen waar de onderwijsvormen samen maar strikt gescheiden worden aangeboden.
‘Aandacht voor de toppresteerders is belangrijk, maar wat baat het als een steeds groter deel van de leerlingen gewoon niet meer mee kan en afhaakt?’
Deze verschillen manifesteren zich op diverse vlakken: van studie-attitudes, motivatie en prestaties, tot culturele smaak en politieke voorkeuren. De in de PISA-data vastgestelde toenemende prestatiekloof tussen de zwakst en sterkst presterende leerlingen kan worden herleid tot de kloof tussen leerlingen in ASO-richtingen en BSO-richtingen. Gecombineerd met de sociaal-etnische ongelijkheid bij de studiekeuze, is de toenemende kloof tussen allochtone en autochtone leerlingen dan niet zo moeilijk te verklaren. Aandacht voor de toppresteerders is belangrijk, maar wat baat het als een steeds groter deel van de leerlingen gewoon niet meer mee kan en afhaakt?
Het valt bijzonder te betreuren dat er van de lang verwachte en zo nodige structurele hervorming van het secundair onderwijs niets in huis komt. Van een algemene brede eerste graad is geen sprake, en ook de verschillende onderwijsvormen blijven de facto bestaan. Van een modernisering is dus helemaal geen sprake, integendeel. Door hun finaliteit blijven er niet alleen hiërarchisch te ordenen richtingen bestaan, die ongelijkheid met zich mee zullen brengen, maar scholen zelf zullen een hiërarchie vormen, nog meer dan nu al het geval is. De verregaande autonomie die scholen krijgen, doet vrezen voor een herhaling van het VSO-debacle met verschillende structuren die naast elkaar bestaan.
Ongelijkheid versterken
De plannen zoals ze nu voorliggen, dreigen de ongelijkheid, zowel in termen van prestaties als in termen van impact van sociaal-etnische achtergrond, te versterken. Het is immers voorspelbaar wie bij de nieuwe situatie het meeste baat heeft: de best geïnformeerde leerlingen en ouders – of dus degene die het hoogst op de sociale ladder staan. Het is van maatschappelijk belang erover te waken dat we iedereen blijven meenemen in het onderwijs.
Sommige van uw collega’s wuiven de noodzaak aan structurele hervormingen weg als minder belangrijk in vergelijking met mensen of inhouden. Het is nochtans binnen deze structuren dat leerkrachten hun werk doen, functioneren en interageren met de leerlingen. Hoe leerkrachten omgaan met leerlingen, wat ze van hen verwachten, welk advies ze hen geven, staat niet los van de structuur waarbinnen ze dit doen. Naast en samen met het herdenken van structuren, is er nood aan betere ondersteuning, versterking en professionalisering van de leerkrachten. In de lerarenopleiding moet niet alleen aandacht gaan naar vakinhoud, maar is ook inzicht in wetenschappelijke – psychologische, sociologische – evidentie op dit vlak noodzakelijk. Het is zaak leerkrachten binnen het beroep gemotiveerd te houden, en om een dreigend leerkrachtentekort op te vangen, moeten jonge mensen gestimuleerd worden voor dit beroep te kiezen. De lerarenloopbaan moet in die zin grondig bekeken worden en aantrekkelijk(er) gemaakt worden. Er moet dringend werk gemaakt worden van het loopbaanpact.
Op verschillende vlakken lijkt het dat het huidige beleid geen grondige structurele aanpak aandurft. Er worden vooral maatregelen in de marge genomen, zoals de oriënteringsproeven bij de overgang naar het hoger onderwijs – die bij een goed functionerend secundair onderwijs overbodig zouden zijn – of het uitbreiden van het aantal dagen verplicht kleuteronderwijs – terwijl we op dat vlak wereldwijd al bij de koplopers horen. Die ingrepen zullen op korte termijn misschien wel beperkt effect genereren, maar om op lange termijn tot een onderwijssysteem te komen waar de lat hoog ligt en de sociale kloof gedicht, is veel meer nodig.
Voor de noodzaak van structurele maatregelen en welke dit kunnen zijn, bestaat wetenschappelijke evidentie. Het moet me van het hart dat het als wetenschapper op zijn minst frustrerend is te moeten vaststellen dat de kennis voorhanden is, maar momenteel zo gemakkelijk opzij wordt geschoven, omdat ze niet strookt met ‘het buikgevoel’ van sommigen. Nog twee jaar om te voorkomen dat dit leidt tot een beleid van gemiste kansen.
Mieke Van Houtte
Deze brief werd geschreven voor het januarinummer van ‘Samenleving en politiek (Sampol)’, dat volgende woensdag verschijnt. Daarin krijgen alle ministers van de federale en Vlaamse regering een brief toegestuurd.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier