Pieter Cannoot
‘Waarom de nieuwe transwet niet ver genoeg gaat’
Op 1 januari trad de nieuwe ’transwet’ in werking. Hoewel de wetgever een aanzienlijke en lovenswaardige sprong voorwaarts maakte, is het werk nog niet af, vindt Pieter Cannoot van het Human Rights Centre van de Universiteit Gent.
Op 1 januari trad de nieuwe ’transwet’ in werking, een moment waar vele transgender personen en activisten al jaren naar uitkeken. Dankzij de wet kunnen transgender personen hun juridische geslachtsregistratie aanpassen zonder aan enige medische voorwaarde te moeten voldoen. De nieuwe procedure maakt zo komaf met een aantal fundamentele mensenrechtenschendingen. Toch is er nog meer werk aan de winkel: het recht op zelfbeschikking over genderidentiteit is immers enkel gediend met totale genderinclusiviteit in recht en samenleving.
Waarom de nieuwe transwet niet ver genoeg gaat
Eerst het (zeer) goede nieuws: dankzij de nieuwe wet vindt België aansluiting met de absolute wereldtop inzake de bescherming van de fundamentele rechten van transgender personen. Sinds 2012 hebben een aantal landen – Argentinië, Colombia, Denemarken, Ierland, Malta en Noorwegen – hun wetgeving aangepast en transpersonen zo de mogelijkheid geboden om op basis van zelfidentificatie hun officiële geslachtsregistratie aan te passen wanneer zij de overtuiging hebben dat er incongruentie bestaat tussen dat geregistreerde geslacht en hun genderidentiteit. In deze landen verliet de wetgever dus voor het eerst de maatschappelijk sterk verankerde veronderstelling dat het biologische geslacht en de genderidentiteit samenvallen of behoren samen te vallen. Niets is minder waar.
Geslacht vs. genderidentiteit
Het belang van deze evolutie valt niet te onderschatten. Het loslaten van de noodzakelijke overeenstemming tussen geslacht en genderidentiteit heeft er toe geleid dat de ‘geslachtsregistratie’ zoals we die vandaag kennen, evolueert naar een werkelijke ‘genderregistratie’. Hoewel de registratie bij de geboorte nog steeds zal vertrekken vanuit een oppervlakkige check van de uitwendige genitaliën van de pasgeborene, zal zij de waarde hebben van een vermoeden over de genderidentiteit van die betrokken persoon. Het recht gaat daarbij uit van het eeuwenoude, zogenaamd cisnormatieve stereotype dat een persoon met ’typisch’ mannelijke geslachtskenmerken zich later man zal voelen, en een persoon met ’typisch’ vrouwelijke geslachtskernmerken zich later vrouw zal voelen. De nieuwe procedure die een wijziging van deze registratie mogelijk maakt op basis van een loutere zelfidentificatie, toont echter aan dat deze wijze van registreren niets meer is dan een beredeneerde gok die niettemin verdrukkend werkt voor een aanzienlijke groep in de samenleving.
De wetgever, overheid en de volledige maatschappij dienen zich er dus van bewust te zijn dat het geregistreerde ‘geslacht’ nu in eerste instantie ieders genderidentiteit weerspiegelt. Dit onderscheid is niet enkel van theoretisch belang: oproepingen voor preventieve screening van kankers gelinkt aan geslachtskenmerken kunnen niet zomaar van deze genderregistratie vertrekken als de overheid de volledige doelgroep wil bereiken. Maar ook het voorbehouden van diensten of ruimtes voor bepaalde personen, zoals toiletten of pashokjes, zal niet langer gebeuren op basis van ‘geslacht’, maar wel op basis van ‘gender’, onafhankelijk van de concrete lichamelijke verschijning.
Zelfbeschikking onder beperkingen
Een transgender persoon die een aanpassing van de juridische geslachtsaanduiding wilt, dient niet minder dan vijf grenzen te respecteren.
In haar memorie van toelichting bij de ’transwet’ benadrukte de regering dat de hervorming van de procedure voor de aanpassing van de geslachtsregistratie zich opdrong door de internationale mensenrechtenverplichtingen van België. Opmerkelijk is dat de meest recente mensenrechtenstandaarden oproepen om de procedure van gendererkenning uitsluitend te baseren op volledige zelfbeschikking. Aandachtige lezing van de transwet leidt echter tot de conclusie dat de Belgische wetgever koos voor ‘zelfbeschikking met beperkingen’, zoals de minister van Justitie het verwoordde. Een transgender persoon die een aanpassing van de juridische geslachtsaanduiding wilt, dient immers niet minder dan vijf grenzen te respecteren. Zo moet men aangeven al ‘een hele tijd’ de overtuiging te hebben dat geslacht en gender niet met elkaar overeenstemmen, de aangifte na minstens 3 en maximum 6 maanden herhalen, een informatiebrochure doornemen, advies verkrijgen van de procureur des Konings, en zich bewust zijn van de principiële onveranderlijkheid van de aanpassing. Het valt dan ook te betwijfelen of de nieuwe wet inderdaad de ‘meest progressieve’ transwetgeving ter wereld is, zoals recent werd beweerd door een regeringslid.
Met de beperkingen wilde de regering verhinderen dat personen ‘lichtzinnig’ zouden omspringen met de aanpassing van hun geslachtsregistratie of zelfs fraude zouden plegen. Naast de paternalisering van transgender personen die ervan uitgaat, is ook de totale afwezigheid van enige wetenschappelijke kwantitatieve of kwalitatieve staving voor deze visie te betreuren. Het lijkt er dus op dat de wetgever het stereotiepe ‘ongemak’ dat vele mensen nog steeds voelen ten aanzien van gender nonconformiteit niet volledig van zich heeft kunnen afschudden.
De weg naar totale genderinclusie
Tot slot valt ook op wat de wetgever níet heeft gedaan. Hoewel de transwet volgens de regering iedereen maximale kansen wil bieden om zichzelf te ontplooien, blijft een groep transgender personen uitgesloten. Individuen met een non-binaire (noch man, noch vrouw) en/of fluïde (dus evolutieve) genderidentiteit beschikken niet over het recht om hun zelf bepaalde genderidentiteit juridisch te laten erkennen. Het Duitse Grondwettelijk Hof oordeelde recent alvast dat deze afwezigheid van non-binariteit in de burgerlijke staat een discriminatie en een schending van het recht op persoonlijkheid inhield. Ook internationale mensenrechteninstrumenten vereisen in toenemende mate het openbreken van de binaire rigiditeit van het rechtssysteem.
Hoewel de wetgever een aanzienlijke en lovenswaardige sprong voorwaarts maakte, is het werk dus nog niet af. Daarbij wordt het steeds duidelijker dat we de grenzen van het huidige model bereikt hebben. Hoewel op korte termijn minstens de strikte opdeling van ieders identiteit in hetzij ‘man’, hetzij ‘vrouw’ dient verlaten te worden, is het noodzakelijk om het registratiesysteem als zodanig op een meer fundamentele manier in vraag te stellen. De evolutie naar totale genderinclusie is immers niet meer te stoppen.
Pieter Cannoot is doctoraal onderzoeker aan het Human Rights Centre van de Universiteit Gent. Hij bestudeert in het bijzonder de rechtspositie van LGBTIQ personen in België vanuit mensenrechtenperspectief.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier