Theatermaker Jan Decorte: ‘Een grote liefde en grote kunst, dat is een groot leven’
Vrijdag 13 oktober gaat het nieuwe stuk Stand Down van Jan Decorte in première, én wordt een boek over de theatermaker voorgesteld: Tis of tisni. Een voorpublicatie uit Chris De Stoops lange biografische interview. ‘Ik ben altijd een heel akelig ventje geweest.’
Toen ik Jan Decorte in de vroege jaren tachtig voor het eerst zag in ’t Stuc in Leuven, waar ik als student een vaste stamgast was, werd hij daar al op handen gedragen als een theatermonument. Hij brak door met Maria Magdalena en werd zelfs door het festival van Avignon gevraagd. Aan zijn zijde toen al zijn onafscheidelijke levensgezellin en artistiek partner Sigrid Vinks.
Toen ik Jan Decorte in 1993 in het parlement interviewde voor Knack was hij zot van glorie. Hij had in 1991 de Toneelschrijfprijs voor Meneer, de zot & tkint gekregen en ging later dat jaar voor de libertijnse lijst ROSSEM als parlementslid zetelen. Hij ging er helemaal in op.
Toen ik Jan Decorte in 2005 interviewde in hotel Métropole in Brussel zat hij er helemaal door. Zijn parlementaire carrière zat erop en hij was in een zware depressie geraakt na zijn stuk Bloetwollefduivel. Hij stuurde me een pak documenten op vanuit het psychiatrisch centrum Sint-Alexius in Grimbergen.
Nu zitten we in zijn stijlvolle appartement op de Louizalaan in Brussel. Nu klinkt Jan Decorte opgewekt en optimistisch. Hij werkt aan zijn nieuwe stuk Stand Down en toert nog met Ne swarte. Maar een tijd geleden brak hij zijn knieschijf na een val in de hal. De tweemaal geopereerde en liefdevol ingepakte knie rust op de poef tussen ons in.
Er zijn tijden geweest dat de RVA ons vroeg om als cliniclowns of animatoren in een ballenbad op te treden.
Jan Decorte: Ik heb al vroeg twee valse heupen gekregen wegens artrose, en nu breek ik toch wel mijn knieschijf door een domme val. Vorig jaar was ik nog doodziek in Duitsland, waar ik O Death bracht. Ik kreeg buikgriep, een longontsteking, en in de kantine van het theater heb ik er alles uitgekotst. Daarna stond ik buiten en dacht ik: Jan, dit gaat zo niet langer. Ik ben van de ene op de andere dag gestopt met roken en drinken.
Gaat u de rest dan relativeren, als u gezondheidsproblemen hebt?
Decorte: Relativeren is een woord waar ik niet van hou. Ik zie het zo: ik heb gewoon een heel bijzonder lichaam. Ik schrijf een stuk razendsnel, in één adem, maar daarna krijg ik de fysieke terugslag. Nu heb ik eczeem op mijn voeten, en dat is nog een prijs die ik betaal voor Ne swarte, dat ik in acht uur schreef. Zo’n creatieve krachtinspanning put me lichamelijk uit, en dan kan het kritiek worden.
Kijk, ik zet het nu duidelijk op mijn visitekaartje: Contemporary Arts. Dat is wat ik in wezen ben: een kunstenaar pur sang, meer dan een regisseur. Ik was zeker geen Mozart, maar ik bracht al kunst op jonge leeftijd. Of toch kunstjes. Ik werd door mijn vader, Marc Decorte, die voor de BRT werkte, als jongen al op tafel gezet: ‘Zie, hij zal iets tonen, ons Janneke.’ Hij sleurde me als kind al mee naar de BRT om kleine rolletjes te spelen. We waren met zes kinderen, maar ik was zijn lieveling. Toen we klein waren, liet mijn vader ons nog samen optreden, in Tiroolse kleren, als een namaakfamilie Von Trapp. Een soort familierevue die hij regisseerde. Heel autoritair. We werden de scène opgeschopt. Ik hoor hem nog schreeuwen: ‘Wat zit er nog in uw kop, behalve stront?’
Ne swarte was een breukmoment in uw werk. U maakt nu uw eigen leven tot inzet van het theater?
Decorte: Ons werk is altijd ons leven geweest, en ons leven ons werk. Ze vallen samen. (aarzelend) Maar ik laat het publiek altijd volledig vrij om een stuk te interpreteren zoals het verkiest. Geen boodschappen en betutteling bij mij. Ik hoed me voor uitleg. Maar ja, mijn jeugd is natuurlijk bepalend geweest voor mijn werk. En in het stuk van Shakespeare over Othello, de zwarte generaal, breng ik inderdaad enkele expliciete herinneringen aan mijn jeugd. Mijn vader was een zwarte in de oorlog. Dat vertelde mijn moeder me allemaal (actrice Jo Crab, bekend als madame Arabelle in de tv-reeks De collega’s, nvdr.). Ze zei me, niet zonder trots, dat mijn vader in Totenkopf-uniform was getrouwd.
Hoe kwam dat?
Decorte: Hij zat op de Rogierlaan in Brussel en zag de Duitsers binnenmarcheren. Hij vond dat vanaf zijn balkon een fantastisch gezicht, en hij wilde dat ook. Hij, een ontevreden Vlaming die zich geknecht voelde, ging bij de Vlaamse SS. Maar hij was zo rechtlijnig dat hij er al snel werd uitgegooid. Hij ging mee tijdens razzia’s bij de Joden in Antwerpen en zag dat Duitse officieren af en toe iets in hun zakken staken. Dat vond hij niet kunnen, en hij diende een klacht in bij de Kommandatur. Je moet het maar doen, hè: zo principieel zijn dat je bij de SS buitenvliegt?
Ook later bleef hij ‘zwart’?
Decorte: Altijd. Hij werd tijdens de repressie door de Witte Brigade opgepakt en in het apenkot van de zoo van Antwerpen opgesloten. De goed menende Antwerpenaars smeten met stront en rotte eieren. Het moet hem getekend hebben. Maar hij was iemand die niet praatte. Hij communiceerde gewoon niet. Nooit. Hij dronk veel, vooral slechte rode wijn die mijn moeder voor hem kocht. Ik bleef soms lang op en ’s avonds was het vaak ruzie. Hij kon ook met haar niet communiceren. Hij was de man. Erg gewelddadig soms. Op een avond trok hij een groen hoedje, dat ze van haar vader had gekregen, woedend aan stukken. Hij ranselde haar af, en ons haalde hij uit bed om toe te kijken.
Kreeg u als zijn favoriete zoon iets van zijn karakter mee?
Decorte: Het zit allemaal ook wel in mij. Blijkbaar ben ik te hevig geboren. Ik ben altijd ergens een heel akelig ventje geweest. Een kleine SS’er. Altijd op je punt blijven staan en mensen willen dwingen te doen wat jij wilt. Ik heb dat later moeten wegslijpen.
Op het college in Tervuren was ik zo’n moeilijk mannetje dat zelfs de paters zich voor mij inhielden. Ik werd door hen seksueel lastiggevallen, maar bij mij bleef het bij wrijven en bepotelen, of me bij het kruis vastpakken, maar ze gingen nooit over het randje van de verkrachting. Ze waren bang van mij, zoals zoveel mensen.
Hebt u later een klacht ingediend?
Decorte: Na het schandaal met de Brugse bisschop Roger Vangheluwe heb ik wel gebeld naar de dienst die de klachten over seksueel misbruik bundelde. Maar ik kon niets bewijzen, en het ging mij meer om een klimaat dan om een misdaad. Hoe kijkt een kind tegen volwassenen en tegen de samenleving aan als het zo evident is om misbruikt te worden? Dat verandert een mensenleven.
Kon u als student uw vleugels uitslaan?
Decorte: Ja, het was 1968 en ik ging aan de VUB literatuur studeren. Een halfjaar toch. In de nasleep van mei 68 was ik op de algemene vergadering van studenten, docenten en arbeiders niet gewenst omdat ik een burgerlijke das droeg. Dat scheen niet bij de revolutie te horen, en dus ben ik daar buitengezet. Toen dacht ik: kus mijn kloten, ik zal mezelf wel bevrijden. En dat is geweldig goed gelukt.
Daarna ging ik naar de theaterschool RITCS, op aanraden van mijn zuster die daar een jaar gezeten had. Toen ik het aan mijn vader vertelde, zei hij: ‘Met uw lijf zult ge alleen rollen als koster krijgen.’ Omdat ik zo mager was. Ik deed een toelatingsproef en was over de hele lijn gebuisd. Maar ik begon toch. Met groot succes.
U woonde toen al zelfstandig?
Decorte: Ik was op mijn achttiende in Brussel gaan wonen, en leerde al snel Nadia kennen in een bar. Nota bene toen ik een man aan het kussen was; dat vond ze speciaal. We hebben vijf, zes jaar samengewoond in Laken, tot ik Sigrid ontmoette. We kregen een dochtertje, Maya. (somber) Maar ik ben geen vader, dat bleek. Ik kon dat niet aan. Te veel verantwoordelijkheid en zorg.
Later is Nadia vroeg gestorven aan baarmoederkanker en was mijn dochter veel bij mij en Sigrid. Maar het waren de jaren tachtig, ik zat aan de drugs, we gingen zwaar uit. Maya heeft het allemaal zelf moeten uitzoeken. Mijn verhouding met mijn dochter ging helemaal stuk. En sinds mijn opname in het psychiatrisch centrum in Grimbergen is elk contact weg, al meer dan tien jaar. Ik weet zelfs niet waar ze is. Is ze naar Afrika getrokken zoals ze vroeger wilde?
Op uw negentiende schreef u uw eerste stuk, Kosmika. Het werd meteen opgevoerd door het Arcatheater in Gent.
Decorte: Regisseur Jean-Pierre De Decker las Kosmika en bood 4000 frank (100 euro) om het op te voeren in Gent. Een ongelooflijk bedrag toen. Toen heb ik mijn eerste persconferentie gemist omdat ik met een Rolls-Royce wilde aankomen en niet met de trein. Het stuk werd totaal afgebroken in De Standaard. Dat is al bijna vijftig jaar een constante in mijn zogenaamde carrière: heftige tegenstanders en heftige voorstanders.
In januari 1976 werd Nature morte uitgezonden, uw tv-spel over een jongeman die een boek schrijft over zijn vader die gecollaboreerd zou hebben. Diezelfde dag ontmoette u Sigrid. De belangrijkste dag in uw leven?
Decorte: Ik denk het wel. Zij is alles voor mij, nu al veertig jaar. Echt alles. Ze geeft me rust, maakt me vrij. Ik heb alleen maar papieren zakdoekjes bij me, maar geen portefeuille, geen bankkaart, geen gsm. Dat houdt Sigrid allemaal bij. Ik laat alles aan haar over. Een vorm van totale overgave.
Voor ons theater doet zij de dramaturgie, kostuums, zakelijke leiding, website enzovoort. Als ik op de keukentafel een tekst heb geschreven, leest zij die na. En bijna altijd vindt ze het goed. (lacht) Bovendien is Sigrid een fantastische actrice, die sinds 1984 in al mijn stukken speelt.
Maar in 1976 deed u ook voor het eerst een zelfmoordpoging?
Decorte: (zucht diep) Ik was toen dolverliefd op Sigrid en wanhopig omdat ik haar niet kon krijgen. Ik kwam haar voor het eerst tegen in De Pallieter in Antwerpen. Zij was amper twintig en studeerde Germaanse. Ik zei haar meteen: ‘Gij zijt van mij en ik van u.’ Ze vond me een aansteller, een onnozelaar. Dat heeft lang geduurd.
Op een bepaald moment vroeg ik haar om me te vergezellen naar de première van mijn eerste film, Pierre. Ze weigerde. Ik dacht: die krijg ik nooit. Ik heb toen in het Holiday Inn-hotel handenvol pillen van mijn moeder geslikt en een brief voor mijn dochter achtergelaten. De volgende dag werd ik vol energie wakker. Ik had eindelijk eens goed kunnen slapen.
In 1981 was er uw grote doorbraak met Maria Magdalena. Volgens de toenmalige theaterpaus Wim Van Gansbeke schreef u internationale theatergeschiedenis.
Decorte: Ik vond dat maar normaal, dat ik eindelijk erkenning kreeg. Ik heb altijd rijk en beroemd willen worden. Maar ik zou zo’n stuk nu niet meer maken, ik vond het zelf niet het mirakel dat anderen erin zagen. Maria Magdalena veranderde natuurlijk mijn leven. Hetzelfde jaar maakte ik nog Mauser & De Hamletmachine. Dat was mijn absolute topper. Maar daarna was zelfs bij Wim Van Gansbeke de liefde voor mijn theater alweer bekoeld.
Maar begin jaren negentig werd u eindelijk rijk en beroemd?
Decorte: Ja, anders hadden we dit appartement op de Louizalaan nooit gehad. Ik werd in 1990-1991 populair in Vlaanderen met het tv-programma Sterrenwacht van Luc Appermont, waarin de kandidaten mij als zogenaamde lastige vedette moesten proberen te interviewen. De culturele wereld vond het misschien flauw, maar daar trok ik me weinig van aan. Op een dag belde Jean-Pierre Van Rossem me op: ‘Wil je met mij de riolen gaan uitbaggeren in de Wetstraat?’ Ik zei dat hij mocht komen praten. We spraken een uur over mijn werk als kunstenaar. ‘Ik ga u op de eerste plaats zetten op onze lijst in Brussel’, besloot hij. Ik zei: ‘Geen probleem, zolang ik maar kan doen wat ik wil.’
Hoe kijkt u nu op uw politieke avontuur terug?
Decorte: Ik vond het vreselijk nuttig. Ik zou het direct opnieuw doen, als iemand me zou vragen. Maar ze vinden mij te onberekenbaar. Ik ben uit mijn fractie gestapt nadat Jean-Pierre Van Rossem bij de eedaflegging van koning Albert in 1993 riep: ‘Vive Lahaut, vive la république.’ Later beloofde Johan Van Hecke, voorzitter van de CVP, mij een zetel, maar de tegenstand in zijn partij was te groot. Ik was toen al té ver op weg naar de grote depressie die bijna vijf jaar zou duren.
Hoe kwam dat?
Decorte: (kreunt) Op alle fronten had ik verloren. Ik ben toen zo diep gegaan, zowel in het parlement als in het theater. Bij de laatste opvoering van mijn stuk Bloetwollefduivel in Haarlem moest acteur-regisseur Titus Muizelaar mij letterlijk van de scène dragen. Ik was fysiek en mentaal kapot. Ik speelde de duivel, met een zeemleren masker aan, en schreeuwde mijn pijn uit. Haarlem, dat is het dichtste dat ik ooit bij de dood ben geweest, nog dichter dan bij mijn zelfmoordpogingen. Sommigen noemen dat nu nog het beste wat ze ooit zagen.
In de jaren negentig ontwikkelde u uw eigen ‘kindlijke’ taal. Waar kwam dat vandaan?
Decorte: Dat kwam vanzelf toen ik drie dagen in hotel Métropole logeerde, omdat ik het thuis niet meer uithield. Daar heb ik Meneer, de zot & tkint geschreven, en dat taaltje kwam er zo uit. Automatisch, zonder nadenken. Bijna een vorm van écriture automatique. Het is alsof het van de Heilige Geest komt.
Vorig jaar werden uw structurele subsidies geschrapt.
Decorte: Al drie keer hebben ze dat gedaan. We hebben soms meer gestempeld dan gespeeld. Er zijn tijden geweest dat de RVA ons vroeg om als cliniclowns of animatoren in een ballenbad op te treden. Soms hadden we totaal geen geld. Nu werden onze subsidies geschrapt omdat we er volgens de adviescommissie nooit in geslaagd zijn mainstream te worden. Maar dat hebben wij juist nooit willen zijn. Moeten we dan een soap op de planken brengen? Waarom gaat u nu de autobiografische toer op?
Decorte: Dat is vanzelf gekomen. De behoefte om mezelf telaten zien. Daarom zijn er zoveel spiegels in ons appartement. Ik wil nu op de scène in de spiegel kijken. Mijn nieuwe stuk heet Stand Down, als tegenwicht voor al die stand-up. Er hoeft niet met alles gelachen te worden. Verhalen uit mijn leven, geïmproviseerd, met muziek van The Black Box Revelation.
Uw beroemdste zin is een ‘kindlijke’ bewerking van de beroemdste zin van Shakespeare: ‘Tis of tisni. Daddist.’ Kortom: in het leven is het alles of niks?
Decorte: Dat is jouw interpretatie, en die vind ik goed, en dat is in elk geval zoals ik geleefd heb.
Wat is uw diepste drijfveer?
Decorte: Graag gezien worden, als het even kan. Omdat ik zonder liefde kapotga. Dat is wat ik altijd zocht in het theater, in de politiek en in mijn leven. Only to be loved by one person. En gelukkig heb ik dat gevonden. Een grote liefde en grote kunst, dat is een groot leven.
Maar Sigrid moet nog altijd uw medicatie verstoppen?
Decorte: (somber) Ja. Ik heb vandaag nog gedacht om uit het leven te stappen. Ik voelde me rot. Overal pijn. Altijd afzien. En dan blijft dat een soort uitweg in je achterhoofd. Ik heb enorm veel bewondering voor Hugo Claus, die op tijd kon stoppen met leven. Maar zal ik die moed hebben, of me blijven vastklampen? Ik zie me aftakelen maar ik aanvaard dat niet, ik geef me nog niet gewonnen. Ik vrees dat ik spartelend en schreeuwend zal gaan.
Maar eerst nog wereldberoemd worden?
Decorte: (lacht) Ik verwacht nog altijd de Nobelprijs te krijgen.
Daddist. Dank u wel.
Jan Decorte
– 1950geboren in Wilrijk
– 1972studeert af aan het RITCS met scriptie over Macbeth (Shakespeare)
– 1981 breekt door met Maria Magdalena
– 1982artistiek directeur van Het Trojaanse Paard (in ’97 omgedoopt tot Jan Decorte & Cie, recent tot Bloet)
– 1990 wordt bekend door het tv-programma Sterrenwacht (VRT)
– 1991 wordt Kamerlid voor ROSSEM
– 1991 Taalunie Toneelschrijfprijs voor Meneer, de zot en tkint
– 1994 bewerkt Macbeth tot Bloetwollefduivel
– 2006Dido en Aeneas (Henry Purcell), zijn eerste operavertaling en -regie
– 2017 autobiografisch stuk Stand Down en huldeboek Tis of tisni. Daddist.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier