William Van Laeken
Open brief aan sprekers van Standaardnederlands
De opmars van de zogenaamde tussentaal of ‘Verkavelingsvlaams’ – ebdegij geen goesting om mee naar de cinema te gaan? – is blijkbaar niet te stuiten.
Beste gebruiker van Standaardnederlands,
Is het u dezer dagen ook zo vreemd te moede? Blijkens De Grote Taalpeiling van Radio 1, De Standaard en de Taalunie ziet het er voor ons geliefde Standaardnederlands, u weet wel, de taal die we vroeger ABN noemden, beroerd uit. In acht op de tien gezinnen in Vlaanderen valt het niet te beluisteren. Ook op de werkvloer gaat het gebruik ervan achteruit. De opmars van de zogenaamde tussentaal of ‘Verkavelingsvlaams’ – ebdegij geen goesting om mee naar de cinema te gaan? – is blijkbaar niet te stuiten.
De enquête is een koude douche voor ons. Al die inspanningen, al dat missiewerk in de hoop dat ‘ze’ ons goede voorbeeld zouden volgen, het is voor niets geweest. Herinneren jullie zich nog de inspanningen die het ons heeft gekost om dat Nederlands onder de knie te krijgen?
Velen zullen zich herkennen in mijn verhaal. Van thuis heb ik een Vlaams dialect meegekregen, mijn moedertaal, de taal waarin mijn moeder, en trouwens ook mijn vader, mij hebben opgevoed. De taal waarin ik met mijn vriendjes speelde, de taal waarnaar ik nog steeds moeiteloos overschakel als ik op mijn gsm de naam van mijn broer zie verschijnen. Elk dorp had zijn dialect, hoe verder het dorp van het onze lag, hoe anders het klonk. We beseften al vlug dat die taal enkel geschikt was voor heel beperkt gebruik. Wilden we van onder de kerktoren vandaan dan zouden we ‘beschaafd’ moeten leren spreken. Onze leraars op school deden hun best om ons ‘Nederlands’ bij te brengen. In de middelbare school schreef de leraar Nederlands in het begin van elke les een zinnetje op het bord als ‘Zeg niet een tas koffie, zeg een kopje koffie’ . Logisch, want voor de schrijftaal had de Vlaamse Beweging al in de 19de eeuw gekozen voor eenheid met het Noorden. Voor de spreektaal lag dat anders. Geen haar op ons hoofd dat eraan dacht om de ‘r’ te gaan brouwen op zijn Hollands. We hadden onze Zuiderse tongval en we waren er trots op. Maar nóg trotser waren we op de standaardtaal, dat handig instrument waarmee we aan de slag konden in het hele taalgebied, Vlaanderen én Nederland, zeg maar van Menen tot Groningen. Gedaan met ons minderwaardigheidscomplex.
Heidbuchel, Paardekooper, Buyse & Penninckx, hun naslagwerkjes voor correct taalgebruik stonden allemaal op mijn boekenplank, binnen handbereik. Indachtig dat je een taal nooit helemáál kent, nam ik ze bijna dagelijks vast. Lang geleden, in mijn eerste baan, vertaalde ik voor ambtenaren die uit Den Haag naar de EU-vergaderingen in Brussel waren afgezakt de taal van Voltaire simultaan naar het Nederlands, dat is wat tolken doen. Ik vond dat mijn cliënten mooi en beeldend spraken, ze leerden me uitdrukkingen als ‘spijkers op laag water zoeken’ en vele andere. Uiteraard hoorden ze dat er een ‘Belg’ in de vertaalcabine zat, maar we begrepen elkaar heel goed. Geef toe, door met Nederlanders om te gaan en hun boeken en kranten te lezen verrijkten wij onze taal. Ja, we voelden ons opgenomen in een taalgebied van meer dan twintig miljoen mensen. Ik had altijd al gevonden dat Vlaanderen aan de kleine kant was. Zonder er erg in te hebben was ik zoetjesaan de Groot-Nederlandse gedachte gaan aanhangen, vanzelf, als iets heel gewoons, zonder de bruine sentimenten waarmee de geschiedenis dit begrip heeft belast.
In mijn tweede baan, bij de televisie, vonden we het normaal dat we in het Journaal en in onze reportages Standaardnederlands gebruikten. Daar werd ook streng op toegezien: wie een ernstige fout maakte kreeg van de VRT-taalraadsman een ‘blauwe brief’, zo genoemd naar de kleur van de omslag. We spraken dat Nederlands niet enkel in de uitzendingen maar ook bij informele gelegenheden en onder elkaar. We spraken het zelfs thuis tegen onze kinderen, op den duur gaat dat als een fluitje van een cent. Ook toen spraken veel Vlamingen al tussentaal maar ze verstonden probleemloos Nederlands. Ze keken naar Hilversum, naar Mies Bouwman en Berend Boudewijn en dat hoefde helemaal niet ondertiteld te worden.
Wat is er gebeurd dat we elkaar nu wél ondertitelen? Misschien was het keerpunt wel de komst van de commerciële televisie. Plots hadden we hier zenders bij de vleet, we hoefden niet meer naar Nederland te kijken. VTM bedolf ons onder een tsunami van tussentaal en dialect, de VRT bleef niet achter, tussentaal werd de regel in soaps, talkshows en kookprogramma’s. Op een dag kocht VTM een televisieserie aan in Nederland en ze vonden dat ze die moesten ondertitelen. Een beetje later begon de VRT hetzelfde te doen. Alsof Nederlands een vreemde taal was geworden. Zij en wij, Nederland en Vlaanderen, we groeiden uit elkaar, jammer maar helaas. En wij, de gebruikers van Standaardnederlands, bleven verweesd achter. Toegegeven, we waren een beetje puristen en dat zijn niet de sympathiekste mensen . Als straf zijn we nu ’taalallochtonen’ en er zit niets anders op, als we in dat Vlaanderen van morgen willen integreren, dan een inburgeringscursus te volgen en de tussentaal te leren. Maar welke, er zijn er zovele. Deze van Jeroen Meeus of toch maar liever deze van Ben Crabbé of Tom Waes? Vrijheid, blijheid, ieder zijn tussentaal, geen normering. En dat terwijl er een prachtige spreektaal zo voor het grijpen ligt, het Nederlands. Oké, niet zómaar voor het grijpen, je moet er wat moeite voor doen. Zou het kunnen dat Vlamingen nogal lui zijn?
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier