Peter Verluyten

‘Drielichamenprobleem in het onderwijs: er gaapt een gigantische kloof tussen de theorie en de praktijk’

Peter Verluyten Leerkracht in het volwassenenonderwijs

‘Leraren verrichten zeer complex werk dat een grote graad van vakmanschap vereist’, schrijft Peter Verluyten. ‘Maar onderwijswetenschap en onderwijspraktijk zijn twee aparte speelvelden.’

Sinds enkele weken staat de reeks ‘3 Body Problem’ op Netflix.  Ik heb de serie zopas gezien (de moeite!), maar de titel triggerde me meteen. Toen ik daarrond wat opzoekwerk verrichtte, zag ik een interessante parallel met het onderwijs. Maar wat betekent het begrip ‘3 body problem’ eigenlijk?

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Het drielichaamsprobleem is een probleem in de hemelmechanica. Dit is een tak van de sterrenkunde en de wiskunde die zich bezighoudt met de berekening van de bewegingen van planeten, de zon, manen, satellieten, … Het zit zo: stel dat ons zonnestelsel enkel bestond uit de zon en de aarde. In dat geval zou het relatief eenvoudig zijn om het effect van de beweging van de zon op de aarde te berekenen (of omgekeerd). Het probleem begint echter als er een derde hemellichaam aan te pas komt. Stel dat er tussen de aarde en de zon nog een planeet staat, laat ons zeggen Mercurius, dan valt het allemaal niet meer te berekenen! In dat geval zijn er dus teveel variabelen om het effect van de zon op de aarde, of van de zon op Mercurius of van Mercurius op de aarde, … te berekenen. En stel dat (zoals in werkelijkheid!) er 8 planeten in het zonnestelsel staan, dan wordt het helemaal onmogelijk!

De onberekenbaarheid van de interactie beperkt zich echter niet tot hemellichamen. Je kan dit ook zeggen over relaties tussen mensen, samenwerkingen tussen mensen en zeker ook over de interacties die plaatsvinden binnen een onderwijscontext.

Ook in het onderwijs zijn er de laatste jaren meer stemmen die denken dat alle interacties in het leerproces te ‘berekenen’ zijn. Zij gaan er vanuit dat er wetenschappelijk kan bepaald worden welke acties en werkvormen door de leerkrachten moeten worden gebruikt om een goed resultaat te verkrijgen (een leerling die veel leert dus). En uiteraard is zoiets geen zwartwit-verhaal. Zoals in de sterrenkunde bepaalde computersimulaties aardig kunnen voorspellen hoe meerdere hemellichamen mekaar kunnen beïnvloeden, zo kan bepaald effectiviteitsonderzoek in het onderwijs wel enig licht werpen op de processen die zich daar afspelen.

Maar dan moeten we wel in het achterhoofd houden dat het slechts gissingen zijn. Dé waarheid heeft geen enkel onderzoek  in pacht. Zéker niet in het onderwijs.

Een beetje bescheidenheid is op zijn plaats als zelfs de exacte wetenschap heel veel niet kan berekenen. Het drielichaamsprobleem is zeker niet het enige onberekenbare aspect van de fysica. Denken we maar aan mysteries in de kwantumfysica (de onzekerheidsrelatie van Heisenberg, de kat van Schrödinger,…). Even opzoeken laat al zien dat er een hele wereld van onzekerheid (en hoogstens waarschijnlijkheid) voor je opengaat in deze nochtans als exact omschreven wetenschap.

Het mag duidelijk zijn dat alles wat te maken heeft met lesgeven of het begeleiden van leerlingen, studenten en cursisten géén exacte wetenschap is. Leraren verrichten zeer complex werk dat een grote graad van vakmanschap vereist. De kloof tussen dit vakmanschap en de wetenschappelijke theorie is erg groot. Onderwijswetenschap en onderwijspraktijk zijn twee aparte speelvelden. Het is onmogelijk om in een soort educatief labo de didactische processen te bestuderen en die dan uit te schrijven opdat leraren ze later kunnen uitvoeren. En toch wordt dit verhaal door veel gezaghebbende stemmen op deze manier verteld.

Ik citeer uit de wellicht twee meest gezaghebbende publicaties van de voorbije jaren. Enerzijds uit het rapport van de Commissie Beter Onderwijs (rapport Brinckman) uit 2021:

De jongste jaren kwam ‘de wetenschap van het leren’ dankzij de ontwikkeling van de cognitieve psychologie en de neurowetenschappen in een stroomversnelling. We weten ondertussen hoe ons brein en het leren optimaal werken. Zelfs al verandert de wereld (snel), het basismechanisme van leren in het brein is niet wezenlijk veranderd. Dit impliceert dat ook de manier waarop kennis en vaardigheden het best aangeleerd worden niet elk decennium gewijzigd of herontdekt moet worden. Een massa onderzoek toont intussen aan hoe leren het efficiëntst gebeurt.

Het volgende citaat komt uit het rapport van de Commissie der Wijzen van enkele maanden geleden:

De voorbije jaren zijn er in tal van landen pogingen ondernomen om de onderwijspraktijk meer evidence-based of beter evidence-informed te maken en dus ook de pedagogische kennis van leraren sterker te voeden met wetenschappelijke kennis. De kennisinfrastructuur werd en wordt uitgebouwd, die de wetenschappelijke onderzoekskennis moet transfereren en vertalen naar de professionele praktijk van leraren. Ook in Vlaanderen wordt momenteel het Kenniscentrum Leerpunt uitgebouwd dat precies die brugfunctie moet gaan vervullen. Dat is een uitermate positieve ontwikkeling.’

Het laatstgenoemde rapport erkent wel dat dit geen eenvoudige opdracht is en dat het illusoir is om te denken dat ooit de volledige pedagogische kennis door onderzoek en wetenschappelijke evidence zal kunnen worden gevuld.

Dit is echter een understatement van jewelste. In het onderwijs is er een onoverbrugbare kloof tussen theorie en praktijk. Niet alleen zijn theorieën reducties van de realiteit, ze zijn ook te algemeen van aard. Er bestaan geen theorieën die een leerkracht achteloos kan toepassen en die de zekerheid bieden van een stabiel resultaat. Als een leerkracht dat wel zou doen, zou die het bijzondere over het hoofd zien. De leerkracht moet een complexe denkoefening maken, waarbij hij uitvindt wat er voor een bepaalde groep kinderen, jongeren of volwassenen het beste is in dié specifieke situatie, op dàt moment. Het beroep van leraar vraagt een groot improvisatievermogen en veel creativiteit.

Een leerkracht heeft nood aan handelingskennis of praktijkwijsheid. Met een wat bredere term kan je het ook vakmanschap noemen. Het gaat om kennis en kunde van hoofd, hart en handen. Het is niet te leren uit boeken, een leerkracht bouwt dit (bewust en onbewust) op door ervaring. Hij bouwt een soort onzichtbare kennis op die persoonsgebonden en dus ook niet objectief is. De weg daarnaartoe is in de praktijk helaas bezaaid met veel vallen en opstaan.

Peter Verluyten geeft les in het volwassenenonderwijs, en stond vroeger in het middelbaar onderwijs.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content