Maud Vanhauwaert volgt stadsdichter Maarten Inghels op: ‘Ik ga Antwerpen twee jaar lang als mijn minnares zien’
Op 25 januari treedt Maud Vanhauwaert aan als negende stadsdichter van de Koekenstad. Haar voorganger Maarten Inghels draagt vol vertrouwen zijn titel over aan de zelfzekere opvolger. ‘De voorbije jaren zijn er opvallend veel jonge vrouwelijke dichters opgestaan. Daar kon de stad gewoon niet omheen.’
Komen twee dichters een bar binnen. Zegt de ene al lachend tegen de andere: ‘Ik zie er kennelijk wat frisser uit. Jij eerder afgeleefd.’ De andere ontkent het niet. Hij knikt. ‘Dat is nu eens de juiste omschrijving: afgeleefd.’
Na twee jaar alles gegeven te hebben als stadsdichter van Antwerpen geeft Maarten Inghels op donderdag 25 januari de fakkel door aan Maud Vanhauwaert. Voor het eerst in acht jaar tijd plaatst het stadsbestuur daarmee nog eens een vrouw aan het dichterlijke roer van de Sinjorenstad. Enkel Joke van Leeuwen ging Vanhauwaert voor in 2008. ‘Het mocht nog wel eens een vrouw zijn, hé?’, zegt Vanhauwaert met gebalde vuist.
‘Je gaat twee jaren vol lange dagen tegemoet’, waarschuwt de stadsdichter zijn opvolgster terwijl hij zijn tweede kop koffie neerzet. ‘Ik betrapte mezelf er vaak op dat ik al wakker was om zes uur van de spanning. Voor je het weet is het nacht.’
Het is fijn om terug een individu te zijn.
Maarten Inghels
Het gezicht van Vanhauwaert verstart. ‘Echt?’ Ze slikt. ‘Ik sta zelden op voor tien uur, want ik heb ook écht mijn negen uur slaap nodig. Anders ben ik zo chagrijnig als de pest. Maar je ging misschien heel vroeg slapen?’
‘Niet bepaald. Bovendien waren het twee jaren waarin ik weinig mensen zag die ik graag zie en veel mensen die ik moest zien.’
‘Ja jongens… Vergeet het dan maar’, lacht de dichteres luid. ‘Ik ga terug naar West-Vlaanderen!’
De komende twee jaar krijgt Vanhauwaert carte blanche om de stad te infiltreren met haar poëzie. Buiten een minimum van twaalf stadsgedichten zijn er geen regels. Enkel verzen.
Inghels ging haar voor met onder meer een wandeling van Scheldebron tot monding, het opsturen van een tekst naar de maan en het vereeuwigen van een gedicht op de lichamen van tien gewillige Antwerpenaren.
MAARTEN INGHELS: Nu het einde in zicht is, ervaar ik een bijzonder dubbel gevoel. Aan de ene kant zou ik nog wel zin hebben om verder te doen, maar aan de andere kant ben ik ook blij dat ik van de titel af ben. Het is fijn om terug een individu te zijn. Het voelt aan alsof ik een oude jas die erg lekker zit aan de kapstok hang.
MAUD VANHAUWAERT: Het klinkt misschien gek, maar ik heb het gevoel dat ik al jaren stadsdichter ben. Ik zoek al lang naar manieren om poëzie los te weken van het blad en naar theatrale vormen om ze naar een groter publiek te kunnen brengen. De grootstad als gegeven vormt daarbij vaak een inspiratiebron voor mijn teksten. In die zin denk ik dat er niet zo heel veel gaat veranderen.
Behalve het feit dat er plots wellicht veel meer mogelijk is.
VANHAUWAERT: Het voelt alsof ik met mijn handen enthousiast in de lucht zit te zwaaien en even nergens een muur voel. Dat geeft een enorme vrijheid, maar ik merk ook dat ik goede keuzes ga moeten maken. Twee jaar is lang, maar ook weer niet als je een aantal stevige projecten wil opzetten. Als ik bedenk hoeveel Maarten gedaan heeft… Dat is waanzinnig! Dat zijn niet gewoon twaalf gedichten, maar twaalf projecten.
INGHELS: Je moet inderdaad snel kunnen schakelen wil je in die twee jaar iets verwezenlijken. En dat snel schakelen voelt voor een schrijver eerder tegennatuurlijk, omdat we eerder bedachtzaam zijn en op lange termijn denken. Ik ben iemand die heel vaak blijft schaven aan een tekst, terwijl je daar bij het stadsdichterschap niet altijd de tijd voor hebt.
VANHAUWAERT: Ik denk dat ik als dichter ook heel vaak de wijsheid van de tijd gebruik. Dan schrijf ik iets en laat ik het bewust een paar maanden liggen omdat dat verhelderend werkt. In de tijdspanne waarin je niets doet, doe je eigenlijk heel veel.
Ga je als stadsdichter snel genoeg knopen kunnen doorhakken?
VANHAUWAERT: Ik denk het wel. Ook al ben ik een trage schrijver, er waren in het verleden ook projecten waarbij er geen tijd was om alle mogelijke keuzes na te gaan. Ik geloof dat het soms niet uitmaakt welke richting je uitgaat. Zolang je maar een keuze maakt, en die stevig uitwerkt. Als je ver genoeg doorgaat, kom je altijd wel ergens uit. Maar ik heb natuurlijk makkelijk spreken. Ik heb nog geen idee hoe het is om stadsdichter te zijn.
INGHELS: Ik denk dat je juist zit. Het voordeel van het stadsdichterschap is dan weer dat er veel ruimte is voor experiment. Je kan heel rare dingen doen die mensen zelfs niet altijd hoeven te begrijpen. Het idee is dat je een dialoog op gang kan brengen over wat poëzie is. Er mag wat meer frictie zijn. Het is niet omdat je stadsdichter bent, dat je per se makkelijke teksten voor een groot publiek moet schrijven. Integendeel zelfs. Het mag af en toe wel wat meer schuren. Ik denk dat daar de schoonste dingen uitkomen.
Het is niet omdat je stadsdichter bent, dat je per se makkelijke teksten voor een groot publiek moet schrijven. Integendeel zelfs.
Maarten Inghels
Wanneer heb jij die frictie het meest ervaren tijdens jouw ambtstermijn?
INGHELS: Bij mijn gedicht Volksbevraging. Daarin stelde ik 35 persoonlijke vragen aan de bevolking over hun identiteit. Wie bent u? Bent u man, vrouw, of ergens tussenin? Wat is uw verdriet? Waar lig je ’s nachts wakker van? Daar heb ik ontzettend veel reacties op gekregen. Dat ging van ‘Meniêr, kverston er niks van‘ tot uitgebreide antwoorden van leesclubs. Ik merkte dat het heel diep ging en dat mensen het ook zeer persoonlijk invulden. Toen had ik wel het idee dat die poëzie iets aan het losweken was.
Op 25 januari neemt Maud officieel de fakkel over. Jij hebt het naar verluidt niet zo begrepen op Gedichtendag?
INGHELS: Ik noemde het ooit de Secretaressedag van de poëzie.
VANHAUWAERT: (lacht) Wat bedoel je daarmee, Maarten?
INGHELS: Het is een dag waarin mensen zich heel erg voordoen alsof ze van poëzie houden en dan komen de stomste rijmpjes boven. Ik hou niet van dat geforceerde. ‘Want dan zijn we er weer 364 dagen vanaf.’ Voor mij kan poëzie het hele jaar door iets betekenen.
VANHAUWAERT: Ik hou wel van stomme rijmpjes. Wat ik mooi vind, is dat die Gedichtendag zo opgezwollen is dat het een Poëzieweek is geworden. En zelfs die treedt al buiten zijn oevers. Januari is bijna een poëziemaand. Nog een paar jaar wachten en we hebben een poëziejaar! Wat ik dan weer vervelend vind, is dat iedereen al die dichters in één week wilt proppen. Het is voor veel dichters een te groot contrast: eenzaamheid in het donker doorheen het jaar versus een week onafgebroken in de spotlights.
INGHELS: Ik wil wel nog zeggen dat het ondertussen niet meer aanvoelt als Secretaressedag. Als stadsdichter is het gewoon elke dag Gedichtendag. Ik had graag een secretaris gehad. (lacht)
VANHAUWAERT: Ik ben géén kandidaat.
Heb je Maartens parcours als stadsdichter gevolgd?
VANHAUWAERT: Ja, in die zin dat zijn werk vaak mijn pad heeft gekruist. Ik heb heel veel projecten zien passeren zonder dat ik ernaar op zoek ben gegaan. Het is niet zo dat ik elke week naar de website van Antwerpen Boekenstad heb gesurft om te zien waar Maarten mee bezig was. Veel van zijn projecten vond ik echt heel sterk, zoals bijvoorbeeld The Invisible Route, een wandeling doorheen Antwerpen zonder straatcamera’s.
INGHELS: Dat was zelfs geen stadsgedicht. (lacht) Het is een goed voorbeeld van iets dat ik zelf gemaakt heb naast het stadsdichterschap, en toch meteen als stadsgedicht wordt gezien.
VANHAUWAERT: Maar toch vond ik dat het mooiste stadsgedicht! Ik vond die route van een heel grote poëzie getuigen.
Toen ik Maarten halverwege zijn stadsdichterschap sprak, vertelde hij dat hij stiekem wilde inbreken in het dagelijkse leven. Missie geslaagd, lijkt me.
INGHELS: De meest letterlijke inbraak vond ik de zakdoeken met een gedicht op die ik verstopte in de jassen van theaterbezoekers. Wie naar huis liep en zijn sleutels zocht, vond een gedicht. Daar kreeg ik heel veel reacties op. Mensen waren ook verbaasd dat ik ze allemaal eigenhandig in hun zakken had gestoken. Ik hoop dat ik zo heb ingebroken in het leven vele Antwerpenaren.
VANHAUWAERT: Wat een gluiperd.
Maarten Inghels, ‘de vieze stadsdichter’.
INGHELS: (lacht) Ik durf te zeggen dat mijn missie gelukt is, al is dat natuurlijk moeilijk in te schatten.
VANHAUWAERT: Wat ik wel opmerk is dat veel mensen het stadsdichterschap nog altijd vooral linken aan Tom Lanoye met zijn gedicht op de Boerentoren. Hij heeft het toen meteen – letterlijk – heel hoog gegrepen. Het idee van de stadsdichter valt bij een groot deel van de Antwerpse bevolking blijkbaar samen met het gedicht op de muur. De dichters die dat niet doen, kennen ze vervolgens ook minder.
INGHELS: Dat zou ik willen nuanceren. Ik heb gemerkt dat je inderdaad een potentieel deel van het publiek niet bereikt als je geen muren volschildert. Dat zijn de mensen die weinig hebben met poëzie en enkel de gedichten op de Boerentoren en de kaaien als voorbeelden kunnen opnoemen. Ik geloof dat je ook een grote impact kunt hebben door bijvoorbeeld die zakdoek in iemands jas te steken, in plaats van een gedichtenmuur. Je bereikt minder mensen, maar misschien wel intenser.
Ik had me eigenlijk voorgenomen om twee jaar geen poëzie te schrijven.
Maud Vanhauwaert
Dat was ook mijn voornemen twee jaar geleden…
Maarten Inghels
Heb jij net als inbreker Maarten een missie voor ogen, Maud?
VANHAUWAERT: Het is opvallend dat alle stadsdichters die tot nu toe de revue zijn gepasseerd een heel eigen stem hebben gegeven aan hun stadsdichterschap. Als er dus één uitdaging is, is het mijn eigen stem vinden. Ik hoop dat ik de onbevangenheid waarmee ik de voorbije jaren heb gewerkt kan behouden. En dat ik met veel kunstenaars kan samenwerken.
Waarom denk je dat ze jou gevraagd hebben?
VANHAUWAERT: (speelt) Omdat ik heel lief ben, gemakkelijk in de omgang… Nee, eigenlijk niet omwille van wie ik ben. Enfin deels wel, maar ook omdat er opvallend veel jonge vrouwelijke dichters zijn opgestaan de voorbije jaren in Vlaanderen en Nederland. Daar kunnen ze gewoon niet omheen. Niet dat ik de ambassadeur ben van die generatie, maar… misschien toch een soort vertegenwoordiger?
Heb je meteen ja gezegd toen ze je vroegen?
VANHAUWAERT: Hmja… Maar terwijl ik ja zei, dacht ik ook ‘oh shit, nee.’ Er lagen al heel veel andere dingen vast en ik had me eigenlijk voorgenomen om twee jaar geen poëzie te schrijven.
INGHELS: Dat was ook mijn voornemen twee jaar geleden…
VANHAUWAERT: Net op dat moment komen ze af! Kon dat geen vijf jaar geleden? (lacht) Ik was een tijdje geleden begonnen aan een roman. Ik vond echter nooit de tijd om er goed aan te kunnen werken. Daarom was ik van plan om me het komende jaar wat in de luwte op te stellen en de tijd te nemen. En dan komt de stad aankloppen. Ik dacht er wel even aan om twee jaar uitstel te vragen, maar anderzijds ligt het ook in mijn aard om op het moment zelf te reageren, en mijn koers te wijzigen. Ik kan me voorstellen dat het goed is om de roman als een projectje te hebben naast het stadsdichterschap, maar ik durf niet te zeggen dat dat me gaat lukken.
Maarten werkte ook naast zijn stadsdichterschap aan nieuwe teksten en bundelt deze nu samen met zijn stadsgedichten in een boek: Contact.
INGHELS: Het is fijn dat er in het boek veel dingen staan die nog niemand heeft gelezen. Die teksten zijn nog heel lang van mezelf geweest, terwijl je als stadsdichter het publiek er veel sneller bij betrekt. Als schrijver is het leuk om iets lang op te kunnen sparen. Ik doopte het boek Contact omdat gaandeweg duidelijk werd dat heel veel van mijn werk ging over naïeve pogingen om contact te zoeken met mensen. Ik noem het naïef omdat ze vaak mislukten. Mensen praten meer naast dan met elkaar. Ik geloof dat communicatie in een stad altijd zo is, hoe hard we ook proberen om die verbinding te zoeken.
Een van je meest spraakmakende projecten als stadsdichter was het gedicht Honger waarbij je tien mensen een regel op hun lijf liet tatoeëren. Ook daar staat verbinding centraal.
INGHELS: Al mijn projecten groeien uit beelden. Ik ging op zoek naar hoe poëzie een verlengde van mijn leven kon zijn. Een tatoeage was een van die vormen. Stilaan werd het voor mij ook belangrijk dat die tien mensen en ik verbonden waren tot een wandelend gedicht.
VANHAUWAERT: Man, geef toch gewoon toe dat je een tattoo wilde. (knipoogt)
INGHELS: (speelt mee) Ik wilde gewoon een tattoo. Het is ook zo, voor alle duidelijkheid, dat ik niet verliefd ben op mijn eigen woorden. Iemand vroeg me of het niet narcistisch was om te denken dat mensen mijn tekst op zich wilden hebben. Dat was helemaal niet de bedoeling van het project. Mij ging het om de verbondenheid en hoe dat gedicht belichaamd zou worden.
VANHAUWAERT: Het zou niets voor mij zijn, maar ik vind het idee wel mooi. Ik denk dat ik nooit een vers op mezelf zou zetten omdat ik vermoed dat ik niet mijn hele leven lang dezelfde regel kan geloven. Ik merk hoe veranderlijk ik ben en hoe mijn gevoel voor schoonheid verandert. Sommige verzen uit mijn eerste bundel bekijk ik al huiverig.
Ik heb het gevoel dat er in Antwerpen al heel veel gepraat wordt en gek genoeg heb ik daardoor de neiging om net heel weinig te zeggen.
Maud Vanhauwaert
Wekte die drang naar verbondenheid ook een activistisch kantje op in jou, Maarten?
INGHELS: Nee, ik ben hele slechte activist.
Je zocht bijvoorbeeld wel een poëtische oplossing om de zogenaamde ‘imagoverlagende’ winkels te steunen.
INGHELS: Ik plaatste neonverlichting met het woord ‘poetry’ op in verschillende Antwerpse nachtwinkels. In de eerste plaats vond ik dat gewoon een heel sterk beeld omdat ik nachtwinkelreclame esthetisch mooi vind. Ze zijn een soort laatste baken, een vrijhaven waar mensen nog terecht kunnen als alles gesloten is.
Maar het idee vertrok uiteraard vanuit de imagoverlagende taks die werd geheven op deze winkeliers. Dat vond ik heel raar, want wie bepaalt wat een slecht imago heeft? Veel van die uitbaters hebben hun winkeltje al sinds de jaren tachtig. Slagers of bakkers die in dertig jaar niets aan hun interieur veranderen, noemen we authentiek, nachtwinkels blijkbaar imagoverlagend. Dat vond ik niet helemaal koosjer. Ik vroeg me bijgevolg af wat het imago was van poëzie en of het hen kon helpen.
Schuilt er in Maud Vanhauwaert een dergelijk engagement?
VANHAUWAERT: Ik denk de keuze om te leven van de poëzie al een engagement op zich is. Ik wil zeker nooit expliciet standpunten innemen omdat dat voor mij heel erg indruist tegen wat poëzie is. Poëzie is voor mij het voortdurend kantelen. De enerzijds komt nooit zonder de anderzijds. Het zou voor mij contrair aanvoelen als ik meningen zou formuleren.
INGHELS: Het grootste engagement zit ‘m niet in een stelling innemen, maar in vragen stellen. Zo ontstond mijn Volksbevraging.
VANHAUWAERT: Ik heb het gevoel dat er in Antwerpen al heel veel gepraat wordt en gek genoeg heb ik daardoor de neiging om net heel weinig te zeggen. Mijn eerste stadsgedicht zal bestaan uit witruimte. Ik wil de stad witruimte geven. Het gedicht dat erbij hoort, dient als kader. Daarin staat bijvoorbeeld dat ik hoop dat ‘de stralen van de A niet verworden tot de spetters van Van Der Neffe’, zoals de racistische buurman van Kiekeboe die altijd aan het schreeuwen is met te veel speeksel. Gek genoeg moet ik altijd daaraan denken bij het zien van het logo van Antwerpen.
Iedereen heeft wel een mening over zijn stadsbestuur. Vormt het Schoon Verdiep een dankbare inspiratie voor de stadsdichter?
VANHAUWAERT: Maarten heeft de burgemeester gek genoeg zelfs nooit ontmoet.
INGHELS: Misschien ligt dat aan de brief die ik schreef in Knack toen ik werd aangesteld. Daarin vroeg ik de burgemeester of hij van poëzie hield, en zo ja: dewelke? Je wordt tenslotte aangesteld door een stadsbestuur. Ik wilde onderzoeken wat het stadsdichterschap inhield of kon inhouden. Ik heb echter snel besloten dat ik dat gesprek met de bewoners wou aangaan.
VANHAUWAERT: Ook ik heb daar weinig over te vertellen. De voorbije jaren heeft de politiek mij nooit geïnspireerd. Ik ben te weinig onderlegd om daar een zinnig woord aan te wijden. Mensen hebben te vaak een mening over iets waar ze niet genoeg vanaf weten. Dan ben ik de eerste om te zwijgen. Soms zal dat een expliciete vorm van zwijgen zijn, zoals bij het gedicht over de witruimte. Dat is niet stil in een hoekje kruipen, maar zeggen: ‘Kijk eens hoe ik niets aan het zeggen ben!’ Een luidruchtige manier van zwijgen dus.
Waar ga je niet over zwijgen?
VANHAUWAERT: Ik wil onderzoeken hoe ik een brug kan maken naar andere talen die er worden gesproken in de stad. Ik heb zelf niet het gevoel dat ik een Antwerpenaar ben, maar eerder een inwoner van ‘het Nederlands’. Als West-Vlaamse ben ik zelf een van de vele aangespoelden in Antwerpen. Daarom hoop ik de grote groep mensen te kunnen bereiken die ook in de stad wonen, maar in een andere taal leven. Ik denk namelijk dat door taalverschillen nog te vaak barrières ontstaan. Alleen al te beseffen dat we elkaar niet altijd kunnen vinden brengt ons dichter bij elkaar.
INGHELS: Een soort haat-liefdeverhouding met de stad.
VANHAUWAERT: Of een latrelatie. Ik voel een bepaalde afstand tussen Antwerpen en mij, maar dat maakt het net interessant. Ik ga de stad twee jaar lang als mijn minnares zien. En ik wil haar ook schaamteloos kunnen bedriegen!
Maarten Inghels nodigt u van harte uit op de boekpresentatie van Contact op 18 januari 2018 om 20u00 in Kunsthal Extra City (Eikelstraat 31, 2600 Antwerpen). Hij wordt hij er geïnterviewd door Chantal Pattyn, waarna het boek te koop is.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier