‘Wij moeten jongeren de mond durven te snoeren’
Het nieuws stond vorige week in verschillende kranten. In Vlaanderen en Brussel werden vorig schooljaar bijna 2400 leerlingen van school gestuurd. Onrustwekkende cijfers zijn dat, zeker als je ze vergelijkt met de voorgaande jaren. In twee jaar tijd nam het aantal uitgesloten leerlingen met veertig procent toe.
Hoe die zo forse stijging te verklaren? Het Centrum voor leerlingenbegeleiding (CLB) noemt in de eerste plaats de toename van het aantal probleemjongeren, een evolutie die bevestigd wordt door kinderpsychiater Peter Adriaenssens. ‘Precieze cijfers over de situatie in Vlaanderen hebben we niet, maar er bestaan wel onderzoeksresultaten uit het buitenland’, vertelt hij. ‘Die leren dat de echt zware gevallen van jeugdcriminaliteit en gedragsstoornissen de voorbije jaren stabiel zijn gebleven. Daarnaast wordt wél een toename van het aantal lastpakken genoteerd, jongeren die zich gedurende een bepaalde fase erg storend gedragen. Wij spreken dan over een totaalgroep van ongeveer een vierde van onze kinderen en jongeren. Die resultaten komen overeen met wat de meeste leerkrachten u vandaag zullen vertellen. Ze stellen vast dat hun taak steeds zwaarder wordt. Ze zien zich, net als wij, de hulpverleners, vaker dan vroeger geconfronteerd met probleem-gedrag. In een gemiddelde Vlaamse klas gaat het dan over twee tot vier leerlingen die het de leerkracht moeilijk, of soms zelfs onmogelijk maken om les te geven. Het zijn jongeren die moeite hebben met gezag, geen ‘nee’ accepteren en zich vaak schofterig gedragen, niet alleen thuis of in de klas, maar bijvoorbeeld ook tegenover winkeliers of buschauffeurs.
Hoe verklaart u dat die groep groter wordt?
Peter Adriaenssens: Het is verleidelijk om de schuld daarvoor te leggen bij de ouders of de scholen: brengen ouders en leraren de jeugd nog wel voldoende respect voor autoriteit bij? Maar het is te gemakkelijk om alleen met de vinger te wijzen naar die kleine entiteit die het gezin of de klas is. Wij moeten hier naar de samenleving in zijn geheel durven te kijken. Kinderen groeien op in nieuwe, minder stabiele en soms bijzonder in-gewikkelde samengestelde gezinnen. Van de ouders verwachten wij grote betrokkenheid, en aanwezigheid bij elk oudercontact. Maar is dat wel altijd haalbaar, voor mensen die vaak verplicht zijn om beiden de kost te verdienen, en dat in combinatie met soms bijzonder ingewikkelde week-weekregelingen?
Je moet goed beseffen dat probleemgedrag bij kinderen of jongeren ook altijd een oorsprong vindt in onze wereld, die van de volwassenen. Die vlooien van hen, die hebben ze van ons gekregen. Mag dat onbeschofte gedrag verbazen, als onze jongeren permanent worden blootgesteld aan mediafiguren of politici die zelf de grenzen van het fatsoen zo vaak overschrijden? Als de machtigste man ter wereld probleemloos wegkomt met een uitspraak over vrouwen die je in de ‘pussy’ mag tasten, wordt het al een stuk moeilijker om onze kinderen uit te leggen waar de grenzen precies liggen. Een 11-jarige die iets dergelijks zegt, verwijzen we zonder verpinken naar de kinderpsychiater.
Bovendien moeten wij ook eens grondig nadenken over de perspec- tieven die wij onze jeugd bieden. We slaan hen om de oren met doem-berichten. Zal er straks nog wel voldoende werk zijn? Zal één diploma nog volstaan? En is werken niet vooral iets heel verschrikkelijks, met al die burn-outs? Wij, de opvoeders, gedragen ons te vaak als onheilsprofeten. Wij zijn de eerste generatie die de aanstormende generatie vertelt dat ze het minder goed zal hebben dan wijzelf.
Volgens de bekende psycholoog Paul Verhaeghe (UGent) zijn die probleemjongeren het resultaat van een soort doorgeschoten democratisch ideaal. Wij willen onze kinderen inspraak geven in elk beslissingsproces, terwijl ze misschien wel in de eerste plaats behoefte hebben aan ons leiderschap.
Adriaenssens: Ik denk dat Verhaeghe hier een belangrijk punt aanraakt. De term gezag is in diskrediet geraakt, ook omdat wij die verwarren met macht. We stellen gezag vandaag vaak gelijk met macht, de autoriteit omwille van de autoriteit. ‘Het is waar omdat ik het zeg.’ Wij hebben dat machtsmodel terecht afgewezen en zijn in de plaats gaan inzetten op overleg en communicatie. De resultaten daarvan zijn ronduit spectaculair. De taalvaardigheid en de assertiviteit van jongeren zijn in héél korte tijd enorm toegenomen. Dat is op zich een goede zaak, maar we dreigen daarbij wel iets belangrijks te vergeten: de grens moet deel zijn van de opvoeding, gezag blijft aan de orde. Wij moeten jongeren ook durven tegen te spreken, en waar nodig de mond snoeren, want als we daaraan verzaken mondt die verbale assertiviteit te vaak uit in agressie.
De grote mond en oppositie van jonge kinderen wordt door ouders aangemoedigd en bewonderd als een vorm van intellect. In elk gedichtje dat het kind voordraagt, wordt de toekomstige Nobelprijswinnaar herkend. Tegenspraak en frictie, als oefeningen voor de echte wereld, zijn er vaak te weinig. Terwijl onze opvoedende taak net daarin zou moeten liggen. (geamuseerd) Als kinderpsychiater heb ik de afgelopen weken veel herkend in het politieke toneel. Ik zag jonge ministers of staatssecretarissen die brutaal zeiden wat ze dachten, en een premier die de grootste moeite had om zijn troepen in het gareel te houden. Dat was een perfecte weerspiegeling van een situatie waar sommige gezinnen dagelijks mee te maken krijgen. Natuurlijk mag iedereen zeggen wat hij of zij vindt dat er gezegd moet worden. Maar aan het eind van de rit moet er nog altijd wel iemand zijn met gezag. Dan moet er een premier opstaan die zegt: oké, ik heb goed naar jullie geluisterd, sommige punten zijn realistisch, andere niet, dus ziehier mijn besluit: zo gaan we het doen.
In een aantal recente bestsellers over opvoeding wordt gepleit voor een terugkeer naar de klassieke, verticale autoriteit.
Adriaenssens: Ik begrijp dat verlangen, maar er is ondertussen afdoende bewijs dat dit oude systeem – de autoriteit omwille van de autoriteit – geen goeie resultaten afwerpt. Hetzelfde weten we inmiddels over opvoedingssystemen die uitsluitend inzetten op het communicatieve. Dat maakt dit debat nu net zo moeilijk. Je kunt wel zeggen dat onze kinderen opnieuw moeten leren luisteren naar gezagsdragers, maar wees eerlijk: wat waren de beste beslissingen die u in uw leven hebt genomen? Waren het niet net die beslissingen die ingingen tegen de wil of de raad van uw ouders? Hebt u uw job of uw partner niet net te danken aan het feit dat u níét geluisterd hebt naar de raad van uw ouders? Het probleem is dat wij mensen, in dit geval opvoeders, vaak te categorisch zijn. Het moet zwart of wit zijn. Ofwel zijn we autoritair, en leren we onze kinderen iets héél belangrijks af, ofwel zijn we te laks, geven we hen te vaak gelijk, en laten hen het zelf wel uitzoeken. Ook die benaderingswijze is nefast. Kinderen moeten gezag leren ervaren als iets wat hen helpt om tot goede beslissingen te komen, liefst zo jong mogelijk. Als we hun gsm-gebruik niet aan banden leggen op hun achtste, lukt dat heel zeker niet meer op hun dertiende.
Dat brengt ons bij nog een andere gezagsondermijnende factor. De digitale revolutie, zo zei u in een eerder interview, ‘heeft voor het eerst in de geschiedenis de macht van de ouders structureel doorbroken’.
Adriaenssens: Omdat wij de eerste generatie opvoeders zijn die daarmee geconfronteerd wordt, hebben we nog geen duidelijke antwoorden op die revolutie. Ongetwijfeld doen de sociale media veel goede dingen met onze jeugd. Zo vinden jongeren met wat minder sociale vaardigheden dankzij sociale media veel makkelijker vrienden. Dankzij Facebook kunnen ze zien: die klasgenoot van mij houdt van dezelfde voetbalclub of muziekgroep als ik, waardoor er een vorm van connectie kan ontstaan die vroeger nooit was ontstaan. Maar evengoed confronteert die revolutie ons met nieuwe problemen. De digitale wereld wordt beheerd door volwassenen, die maar zelden rekening houden met de kwetsbaarheid van jongeren.
Sta je daar als opvoeder niet volledig machteloos tegenover?
Adriaenssens: Het onderwijs zou een tegenwicht kunnen bieden door – het klinkt misschien paradoxaal – het digitale nog veel meer in de klas te incorporeren. Tabletklassen, die in het buitenland al veel vaker voorkomen, helpen kinderen om kritischer en redelijker met digitale mogelijkheden om te gaan. Maar je lost er natuurlijk niet alles mee op. Er zal altijd een groep kwetsbare of impulsieve jongeren zijn die daarmee in de problemen komen. Denk aan cyberpesten. Ik heb al eens een oproep gedaan aan de fabrikanten van tablets of smartphones. Waarom zorgen ze er niet voor dat die toestellen beveiligd zijn tegen naaktbeelden, pestgedrag en grensoverschrijdend taal-gebruik? Waarom doen fabrikanten niks om ouders in de opvoeding te ondersteunen? Waarom slaagt men erin om miljoenen van onze e-mails te checken op terroristische boodschappen, maar lukt het niet om het mailgedrag van onze jongeren te beveiligen? Wij weten dat cyberpesten tot zelfmoordpogingen kan leiden. Is het niet stuitend dat jongeren en ouders hier volledig aan hun lot worden overgelaten, en de industrie hier geen enkele verantwoordelijkheid neemt? Het enige wat je ons als opvoeders kunt verwijten, is dat wij onze collectieve macht hier niet gebruiken. Overal zie je vandaag netwerken van burgerparticipatie groeien. Mensen gebruiken de macht van het collectief om creatief te participeren, uit verbondenheid. Het zou mooi zijn als wij die methodiek verder zouden toepassen in onze strijd tegen pesten, uitsluiting, wangedrag.
Even terug naar het begin, en de vaststelling dat scholen hun probleem-leerlingen steeds vaker wegsturen. Is dat niet te dikwijls een gemakkelijkheidsoplossing?
Adriaenssens: Nee, ik stel eerder het tegendeel vast. Er wordt verschrikkelijk hard gewerkt om het niet zover te laten komen. Uiteraard is het goed dat scholen dat proberen. Soms lukt het ook, en is de leerling door een helend leerproces gegaan. Maar de leerlingen die vandaag weggestuurd worden, zijn vaak al veel te lang vruchteloos door die processen gegaan. Dat is voor niemand goed, ook niet voor de andere leerlingen van hun klas. Lastpakken kunnen een klas terroriseren, in die mate zelfs dat sommige leerlingen er suïcidaal gedrag door gaan ontwikkelen. Vergeet niet dat wij ook een verantwoordelijkheid hebben tegenoverdíé slachtoffers.
Probleemjongeren krijgen steeds vaker medicatie toegediend. Is dat een oplossing?
Adriaenssens: De medicalisering gaat hand in hand met de psychiatrisering. Wij denken te snel dat elk gedrags- probleem voortkomt uit een psychisch of medisch probleem. Ik weet dat het klinkt als een cliché, maar er is in de eerste plaats behoefte aan een globale aanpak. Medicatie kan helpen, maar het is minstens zo belangrijk dat we als opvoeders duidelijke lijnen trekken.
Volgens de befaamde neuroloog Dick Swaab zijn we veel te kwistig met het etiket ADHD. Hij ziet een verband met de vervrouwelijking van het onderwijs. Vrouwen begrijpen volgens hem niet dat jongens altijd al meer behoefte hebben gehad aan beweging, en gaan dat, anders dan mannen, te snel als een stoornis zien.
Adriaenssens: De link die Swaab legt met ADHD vind ik gevaarlijk, maar ik begrijp zijn punt. Niet alleen het onderwijs, maar de hele jeugdzorg vervrouwelijkt. Zo studeert er hier bijvoorbeeld niet elk jaar een mannelijke kinderpsychiater af. Die vervrouwelijking zorgt voor talent, maar die exclusiviteit is niet onproblematisch, zeker als je weet dat de grote meerderheid van de probleemjongeren jongens zijn. In sommige gevallen zijn mannen beter geschikt om met die problemen om te gaan. Ik denk aan bepaalde klassituaties. Mannelijke leerkrachten slagen er doorgaans beter in om een probleemsituatie op te lossen met verbale humor. Een jongen hangt de aap uit, waarop de leraar heel even met die aap meegaat, tot het welletjes is geweest en die leraar zegt: ‘En nu is het genoeg geweest.’ Mannen zijn hier beter in omdat ze niet zelden zelf met dat impulsieve hebben geworsteld – ze zijn zelf ooit die aap geweest, dus op dat punt moet ik Swaab bijvallen: er is behoefte aan een betere balans, en dus meer mannen in onderwijs en zorg.
Is het vergezocht om de toename van het aantal probleemjongeren ook in verband te brengen met de verstedelijking, en de afname van de open ruimte? Wij leven steeds dichter op elkaar, met als gevolg dat er, behalve minder bewegingsruimte, ook vaker irritaties en GAS-boetes zijn.
Adriaenssens: Ook dat is een reëel probleem, ja. Luidruchtig zijn, de aap uithangen, dat gaat allemaal niet in een klein appartement. Dat zorgt voor frustraties en die zullen er, gezien de voorspelde toename van de bevolking en de verstedelijking, niet kleiner op worden. Daarom is het zo jammer dat we niet optimaal gebruik maken van de plekken die er zijn, zoals de scholen. Vandaag sluiten die rond zes uur allemaal de deuren. Waarom houden we die niet langer open, en zetten we onze oudste leerlingen niet in om toezicht te houden op de speelplaatsen waar vandaag zo veel behoefte aan is? Laat die oudere leerlingen coach zijn, en zet ze op een positieve manier in. Zo leren we ze niet alleen onze samenleving te gebruiken, maar er ook verantwoordelijkheid in te nemen.
Is het dan ook een goed idee om die 16-jarige stemrecht te geven?
Adriaenssens: Ik ben een voorstander om hen meer bij de vormgeving van onze samenleving te betrekken, maar stemrecht? Nee, dat is onzin. Kijk naar de hersenscans van jongeren, en u zult beseffen: hun hersenen zijn nog volop in ontwikkeling. Laten we ook in deze discussie de rol van opvoeder opnemen, en zeggen: er is een tijd voor alles.
Door Jeroen de Preter
‘Mag dat onbeschofte gedrag verbazen, als onze jongeren worden blootgesteld aan mediafiguren of politici die zelf de grenzen van het fatsoen zo vaak overschrijden?’
‘Mannelijke leerkrachten slagen er doorgaans beter in om een probleemsituatie op te lossen met verbale humor.’