‘Mister Dewinter, ik zie de warmte in uw ogen’

In het spoor van een Belgische ‘parlementaire delegatie’ van extreemrechtse snit reisde dit blad mee naar het Syrië van president Assad. Hoe probeert een internationaal geïsoleerd regime zich weer op de kaart te zetten? En welke rol speelt Filip Dewinter daarin? In de ruïnes van Oost-Aleppo, de barakken van Latakia en het regeringskwartier in Damascus sprokkelde Knack scherven waarheid bijeen.

Dit verhaal begint op woensdag 11 januari, met een onverwachte sms: ‘Ik kan een journalist meenemen naar Aleppo in Syrië. Interesse? Filip Dewinter.’ Na een telefoontje blijkt dat het initiatief niet uitgaat van Vlaams Belang, maar van de Syrische regering. Een regime dat kreunt onder een internationale boycot wegens herhaalde en brutale schendingen van de mensenrechten. De uitnodiging komt van een fout land, en de bemiddelaar is de bekendste politicus van een extreemrechtse partij. Dit is geen evident aanbod.

Tegelijk is het een vrij unieke kans om door te dringen in Syrië, the heart of darkness van deze tijd. De Syrische burgeroorlog is een van de bloedigste conflicten sinds de Tweede Wereldoorlog, met honderdduizenden doden en miljoenen ontheemden. Daarnaast is de oorlog al jaren een bepalende factor in de Belgische politiek. Het vluchtelingenvraagstuk wordt mee bepaald door wat er in Syrië gebeurt. De Syriëstrijders zijn een begrip geworden. De oorlog die in Syrië en Irak tegen de IS woedt, vormt de achtergrond van de aanslagen in Zaventem en Maalbeek, maar ook die in Parijs, Nice en Berlijn. Syrië heeft het Midden-Oosten in brand gezet, Europa in shock gebracht en Rusland en de VS opnieuw tegen elkaar opgezet.

Natuurlijk is zo’n reis van a tot z uitgetekend door het officiële Syrische regime. Veel alternatieven zijn er niet, gezien de veiligheidsrisico’s in een land in oorlog. Toch hoeft een journalist, ondanks die beperkingen, geen marionet te zijn. Hij kan berichten over de manier waarop het Syrische regime omgaat met de werkelijkheid. Over welke boodschap Assad wil vertellen. Over welk land de Syriërs aan hun Belgische gasten willen laten zien. Over hun uitleg voor de gruwelijke misdaden waarvan de internationale gemeenschap en alle mensenrechtenorganisaties Syrië beschuldigen.

Want de waarheid is niet eenduidig. Op 13 december 2016 legde de eminente Midden-Oostenkenner Robert Fisk een bom onder het gangbare Syriëdiscours van de meeste westerse media. In een controversiële bijdrage in de Britse krant The Independent waarschuwde Fisk dat, na de val van Oost-Aleppo, ‘westerse politici, “experts” en journalisten hun verhalen zullen moeten rebooten’. Maandenlang werd er gejammerd over het lot van de burgers die in Oost-Aleppo door het regime werden bestookt maar, aldus een uitdagende Fisk, straks zullen we toch eens ter plaatse moeten kijken hoe erg zij eraan toe zijn. En vraag dan ook eens aan de Syriërs zelf wat zij vinden van de brigades die aan Al-Qaeda gelieerd zijn, en die in de westerse pers spontaan sympathie krijgen omdat ze nu eenmaal ‘rebellen’ zijn.

Om al die redenen verzamelt op 1 februari een onuitgegeven gezelschap op de luchthaven van Zaventem. Vier van hen zijn journalisten van Knack, Sudpresse en de VRT. Daarnaast evenveel politici: drie Vlaams Belangers – Kamerleden Filip Dewinter en Jan Penris en ex-Vlaams Parlementslid Frank Creyelman -, en Kamerlid Aldo Carcaci van de Parti Populaire (PP). In Syrië zal dit kwartet doorgaan voor een ‘parlementaire delegatie’.

De echte organisator van de trip zullen we pas halfweg onze reis ontmoeten. Het gaat om niemand minder dan de Syrische viceminister van Buitenlandse Zaken, Ayman Soussan. Jarenlang was hij de ambassadeur van zijn land in Parijs en Brussel. Hij stond bekend als een gematigde carrièrediplomaat, geen diehard van het regime. Toch werd de listige, kettingrokende Soussan in 2013 naar zijn land teruggeroepen om er viceminister van Buitenlandse Zaken te worden. Sindsdien bestaat er geen twijfel meer dat hij deel uitmaakt van de inner circle die het in Damascus voor het zeggen heeft. Soussan staat in voor de relaties met het Westen. Hij kent als geen ander de Europese besluitvorming, hij weet hoe de Europese pers functioneert en hoe de publieke opinie reageert. Hij moet het buitenland overtuigen van de Syrische kijk op de zaken.

‘Zogenaamde rebellen’

Dat de Syriërs de zaken strak geregisseerd hebben, blijkt al op de luchthaven in de Libanese hoofdstad Beiroet: een Syrische diplomaat staat ons op te wachten, en met Syrische wagens van het corps diplomatique gaat het naar de Libanees-Syrische grenspost van Masnaa. Daar vindt de eerste van ettelijke officiële ceremonies plaats: onder een portret van president Bashar Al-Assad drinken Dewinter en co. samen met Syrische gezagsdragers koffie en thee op de Belgisch-Syrische vriendschap. Aan de grenspost staat een Syrische tv-ploeg, en met stijgend enthousiasme hoort men Filip Dewinter zeggen: ‘Het is onbegrijpelijk dat de EU de dappere Syriërs niet voluit steunt in hun strijd tegen een gemeenschappelijke vijand, het wahabistisch-salafistische terrorisme.’ Het is ook de eerste oefening in politiek correct taalgebruik: het officiële Syrië kent geen ‘rebellen’. Het spreekt over ’terroristen’, het liefst over ‘buitenlandse terroristen’, bij zeldzame uitzondering over ‘zogenaamde rebellen’.

Een regeringsvliegtuigje – een oude maar gerieflijke Yak van Russische makelij – brengt de Belgen van Damascus naar Aleppo. De piloot waagt zich niet aan de rechtstreekse route van ongeveer 350 kilometer: de verschillende fracties van de rebellen controleren nog altijd het grootste deel van Centraal-Syrië.

Er wordt geen woord gesproken wanneer we door Oost-Aleppo rijden. Huis na huis is beschadigd of verwoest. Tergend traag voeren de Syrische chauffeurs hun verbouwereerde gasten langs het vreselijke panorama dat aan hun ogen voorbijtrekt. Zonder dat we er eerst erg in hebben, weerklinkt in het busje het bekende jarentachtignummer van Vangelis, To the Unknown Man. Met een ‘gepaste’ soundtrack wil de Syrische propaganda het drama kennelijk extra in de verf zetten. Even schokkend: twee bochten verder regelen agenten rustig het verkeer. Voetgangers lopen achteloos voorbij, er zijn winkeltjes, er is verkeer, en een zorgeloze grootstedelijke drukte. Dit is West-Aleppo. Vijftig meter verderop: een wereld van verschil.

In West-Aleppo staat de agenda bomvol officiële bezoeken: aan de universiteit, aan het grootste ziekenhuis, er zijn ontmoetingen met de civiele bestuurders, met religieuze leiders, met academici en businessvolk. Meteen slaat het uur van het VB-boegbeeld. Tegenover de rector van de universiteit toont Dewinter, die in zijn studententijd niet verder raakte dan eerste kandidatuur, zich een intellectueel met een brede culturele bagage. Tegen de directeur van het ziekenhuis van Aleppo geeft hij de indruk dat hij een onvermoeibare organisator is van solidariteitsacties, klaar om bij te springen en medicijnen en medisch materieel te laten overkomen – toch als hij de Belgische regering daarvan kan overtuigen. Wanneer Dewinter in het paleis van de gouverneur samen met de regeringsgezinde powers that be een reuzegrote kaart van Aleppo bekijkt met daarop het verloop van de krijgsverrichtingen, wordt de dienstplichtige kandidaat-officier (KRO) in het Belgische leger in hem weer wakker, en spreekt hij als een geboren militair mee over strategische en tactische kwesties.

Overal praat Filip Dewinter met zelfvertrouwen en flair, hij maakt indruk. Bij het bezoek aan het klooster van Sint-Efraïm spreekt de Syrisch-orthodoxe abt hem aan met ‘your excellence’. Zijn ontvangst in het Syrische parlement tart elke verbeelding. Een muur van tv-camera’s wacht Dewinter op. De Syrische pers hangt aan de lippen van een man in wie zij ‘een Belgische Kennedy’ zien. Ook dat had Ayman Soussan goed ingeschat: als je de juiste buitenlanders uitnodigt, kunnen ze een nuttig instrument zijn voor binnenlandse propaganda. Hun aanwezigheid suggereert dat het Syrische regime niet alleen staat in zijn strijd. Bovendien vertelt Dewinter, de feitelijke delegatieleider, precies wat de Syrische publieke opinie wil horen, of toch de boodschap die het Assad-regime wil verspreiden. Dat ze de Syriërs valse hoop geven (wat hebben Dewinter en co. hier eigenlijk te beloven?) doet voor het regime weinig ter zake.

Filip Dewinter maakt het zich ook niet moeilijk. In een land met een alawitische president en een bevolking waarvan 87 procent moslim is, stelt hij zijn bekende Vlaamse discours een beetje bij voor Syrisch gebruik. Dat wordt nog het best duidelijk tijdens een ontmoeting van de ‘delegatie’ met de verzamelde religieuze leiders in het deels stukgeschoten Pullman Al Shabah-hotel in West-Aleppo, waar de Belgen logeren. Dewinter drukt er de hand van een kleine twintig moefti’s, mollah, (aarts)bisschoppen en dominees van uiteenlopende christelijke obediënties. Religieuze verdraagzaamheid is een van de uithangborden van het Syrische regime. Politieke vrijheid is er amper, godsdienstige tolerantie des te meer.

Onbekende soldaat

In eigen land moet Filip Dewinter, als uithangbord van een voor racisme veroordeelde partij, moeite doen om één bisschop te vinden die hem de hand wil drukken. In Aleppo staan ze in twee lange rijen op hem te wachten. Acht religieuze leiders links, negen rechts, en daartussen de vier Belgen. Dewinter zit pontificaal in het midden.

Na een voorzichtige poging van Dewinter om zijn vertrouwde VB-argumentatie af te steken – en hoe voorkomend de VB’er ook wil zijn, die is niet vriendelijk voor de islam – nemen de aanwezige Syrische christenen het meteen op voor de moslims. De presbyteriaanse dominee Ibrahim Nsier: ‘De islam die wij kennen is een godsdienst van co-existentie, en geen religie die kerken of synagogen vernietigt. Mensen die dat doen, komen uit het buitenland. Het is toch bekend wat de Turken de Armeniërs en andere christenen hebben aangedaan?’ Dat slaat aan. De religieuze leiders van Aleppo, moslims én christenen, zijn het over één zaak roerend eens: ‘God heeft Syrië een zwaar lot om te dragen gegeven: dat wij de buren moeten zijn van zo’n verachtelijk volk als de Turken.’ En behalve de Turken zijn de twee ergste vijanden van het Syrische volk ‘de Europese Unie en haar embargo’ en natuurlijk ‘de buitenlandse terroristen’.

Dewinter zet zonder verpinken een andere plaat op: ‘Ik zie dat Syrië een democratie is waar christenen en moslims vreedzaam samenwonen, net als in België. Het probleem, bij jullie en bij ons, zijn inderdaad de extremistische terroristen uit het buitenland.’ In één moeite belooft hij zich te engageren voor de afschaffing van het Europese embargo, en pleit hij voor ‘een gezamenlijke strijd die ons allen aangaat, voor verdraagzaamheid en co-existentie tussen de religies’. Instemming alom. sjeik Mahmoud Akam, de belangrijkste moefti van Aleppo: ‘Mister Dewinter, ik zie de warmte in uw ogen!’ Waarna iedereen met de hoge buitenlandse gast op de foto wil. Dewinter lacht, glundert, schudt handen, met de moefti rechts en links de katholieke apostolische vicaris. Drie bloedbroeders in de wereldwijde strijd voor vrede en verdraagzaamheid. Toch?

Natuurlijk mag Filip Dewinter in het buitenland verkondigen, bekritiseren en beloven wat hij wil, hij weet zelf ook wel dat die woorden zo goed als niets voorstellen in de Belgische en de Europese machtscentra. Maar welke Syriër beseft dat, behalve Ayman Soussan? In Aleppo en Damascus klinkt ‘parlementaire delegatie van België’ minstens zo indrukwekkend als ‘handelsmissie van het Vlaams Gewest, geleid door de minister-president bevoegd voor Buitenlandse Betrekkingen’. In die zin is Dewinter, waar hij wordt ontvangen en gehoord, de facto de woordvoerder en vertegenwoordiger van Vlaanderen en, ondanks zichzelf, van België. Pour la besoin de la cause doen hij en zijn kompanen soms ook alsof ze echte gezanten van het Belgische volk zijn. Bij het graf van de onbekende (regerings-)soldaat in Aleppo leggen ook zij een krans neer, net zoals elke echte ambassadeur of minister dat zou doen.

Omajjadenmoskee

Het Syrische regime weet dat het puin van Oost-Aleppo potentieel goud waard is. Tenminste, als het aan de buitenwereld verkocht krijgt dat het de terroristen zijn die een van de mooiste steden van het Midden-Oosten tot een reusachtige ruïne hebben herleid. Tijdens een gesprek met autoriteiten van Oost-Aleppo wordt het met nadruk verteld en herhaald: álle verwoestingen zijn de schuld en zeker de verantwoordelijkheid van de rebellen. Wanneer we nadrukkelijk vragen naar de Russische luchtbombardementen en de torenhoge tol die zij hebben gekost aan burgerslachtoffers, wordt de toon van de gastheren hard en scherp. Russen? ‘Het Syrische leger heeft de rebellen alleen en op eigen kracht verdreven!’ Vandaar ook dat de strijd om Oost-Aleppo zo lang heeft geduurd: ‘We hebben de rebellen met chirurgische precisie bestookt, juist om de burgers van Oost-Aleppo maximaal te ontzien. Als onze soldaten er met de vuile voeten zouden zijn doorgegaan, dan hadden ze de klus in een paar maanden geklaard.’ Het wordt allemaal zonder verpinken verteld.

Vandaar ook dat de Syriërs hun bezoekers graag naar de indrukwekkendste sightseeing spots leiden om hun betoog te illustreren: de vernielingen in de oude, historische stad zijn inderdaad hemeltergend. Niemand die niet onder de indruk raakt van een bezoek aan de inmiddels wereldberoemde Omajjadenmoskee in het hartje van de oude stad. Het beroemde gebedshuis ligt bijna plat. De minaret ligt tegen de grond, de overwelfde soek ligt in puin, in de moskee tonen metershoge muren van zandzakjes waar de laatste opstandelingen tot het bittere eind bleven vechten. Tot grote woede van het ‘onafhankelijke’ parlementslid Boutros Merjaneh: ‘Zijn dat nu moslims, die deze prachtige moskee hebben vernietigd?’

Niet alle inwoners van Aleppo laten tranen. Zandzakjes en andere littekens van de oorlog kunnen ook commercieel aantrekkelijk zijn. Aan de ingang van de Omajjadenmoskee is het een drukte van belang. Jonge koppels, een groep giechelende meisjes, gezinnen die grootouders en kinderen meezeulen: heel West-Aleppo komt met eigen ogen de verwoestingen bekijken waarvan ze de beelden al honderd keer op tv hebben gezien. Hoe cynisch ook, in Oost-Aleppo trekt zich nu al een prille vorm van oorlogstoerisme op gang. Terwijl de oorlog nog altijd niet helemaal voorbij is. Tot laat in de avond hoor je de doffe dreunen van kanonnen.

Dominee Ibrahim Nsier houdt de moed erin: ‘Ze hebben mijn kerkgebouw tot puin herleid, maar mijn Kerk zelf kunnen ze nooit treffen.’ Van zijn eigen presbyteriaanse kerkje blijven slechts brokken over, net als van de winkeltjes in de oude handelsbuurt eromheen. Overal liggen nog (resten van de) vaatbommen die al die schade hebben aangericht. Bomvaten zijn voor de oorlog in Syrië wat napalm was in Vietnam: verwoestend oorlogstuig dat vooral de bevolking treft en daar terreur zaait. Volgens Amnesty International en de meeste internationale waarnemers heeft het Syrische regime die ondingen afgeschoten. Maar álle Syriërs die we in Aleppo spreken, ook burgers die niet onder ‘controle’ lijken te staan van het regime, leggen de schuld bij ‘buitenlandse terroristen’: ‘Het zijn bijzonder goedkope bommen: een oude butaanfles wordt gevuld met een mengsel van TNT en schroot, en je vuurt ze af met een primitief kanon. Het maakt niet uit waar ze neerkomt. Ze zijn bedoeld om blind burgerslachtoffers te maken. En omdat de meeste oude huizen uit klei zijn opgetrokken, volstaat één bomvat om wel drie huizen tegelijk in puin te schieten.’

Puin? Grote delen van Oost-Aleppo liggen niet zomaar in puin. Ze zijn tot stof herleid. West-Aleppo heeft ook zijn deel van de oorlog gehad. We zien kinderen spelen tussen een hoop recente graven. ‘Vroeger was dit hun speelplein,’ zegt een Syriër, ‘maar vorig jaar werd het een begraafplaats. De kinderen moeten ergens spelen, dus ze blijven naar hier komen.’ Leven en dood lopen naadloos in elkaar over, ook in West-Aleppo.

Wat overblijft van Oost-Aleppo is een zee van deprimerend grijs. Wanneer we dieper in het oude stadsdeel doordringen dan onze Syrische begeleiders eigenlijk willen, wordt het beeld nog beklemmender. In elk woonblok en in elk huis, verdieping na verdieping, kamer na kamer, hebben rebellen en regeringstroepen gevochten, geschoten en gemoord. Alles is verwoest. Oost-Aleppo is het Stalingrad van het Midden-Oosten.

Afgebrande en ontplofte huizen zijn één zaak, verwoeste levens nog een andere. Tijdens een bezoek aan het belangrijkste ziekenhuis van West-Aleppo maakt de directeur zijn beklag dat hij door het westerse handelsembargo tegen Syrië geen kankermedicatie meer kan krijgen. Plots stormen een paar brancardiers naar binnen. Een meisje is getroffen door mortiervuur. Een jongeman is op een mijn getrapt, één been is afgerukt. De dokter, wat later: ‘We hebben hem een bloedinfuus toegediend. Hij is jong en sterk. Misschien haalt hij het.’ Maar wellicht niet. In de kinderafdeling ligt een meisje van zeven met stompjes waar vroeger haar benen zaten: nog een landmijn. Terwijl haar moeder en haar tante hun verdriet verbijten, meent een jonge dokter de Belgische journalisten ter wille te zijn door het verband te verwijderen, kwestie van de bloedende wonde goed in beeld te krijgen. Het wordt ook Dewinter te veel.

Ter plaatse in Syrië krijgen morele dilemma’s een andere dimensie dan op een redactievloer in Brussel of aan een onderhandelingstafel in Astana of Genève. Zeker, een handelsembargo tegen een land dat zijn eigen burgers laat lijden, is honderd procent verantwoord. Maar waarom slaat dat ook op levensnoodzakelijke medische zorg? Is dat ook een manier om het lijden te verlichten? Basale medische hulp valt niet onder het embargo, maar bepaalde kankermedicijnen onder Amerikaans of Europees patent wel. Is dat het resultaat van een oprechte ethische afweging, of speelt hier politieke berekening mee?

De Russen

Op weg naar een van de grote vluchtelingenkampen nabij Aleppo rijden we door de uitgestrekte oostelijke buitenwijken. De kleuren zijn niet grauw en grijs, zoals in de oude binnenstad, maar alle tinten geel en beige. De verwoesting is hier zo mogelijk nog erger. Werkelijk alle huizenblokken zijn stukgeschoten, kilometers lang. Maar omdat het oude Aleppo veel fotogenieker is, maken deze beelden minder kans om het avondjournaal te halen. Hoe zeiden ze het alweer bij de gouverneur: dat het Syrische leger ‘met chirurgische precisie’ had gevochten? Hoe onbeschaamd kan een leugen zijn?

In het vluchtelingenkamp wonen te veel mensen in te kleine kamers met te weinig hygiënische voorzieningen. Behalve een dak en wat muren is er niet veel meer dan een vloer van aangestampte aarde. De temperatuur ligt nog altijd onder het vriespunt, de grond is smerig en vol plassen, en toch lopen veel kinderen op blote voeten en in te lichte kleren rond. Volgens de Russische legerdokters in het primitieve veldhospitaal is de toestand manifest ongezond.

De Russen doen hun best, zeggen ze: ze organiseren een voedselbedeling en een gaarkeuken, mensen staan in de rij voor een warme hap, brood en graan. Rond de Russische soldaten hangt een uitgelaten sfeer die herinnert aan de ouderlijke verhalen van Britten en Amerikanen bij ‘onze’ bevrijding in 1944. De kinderen van dit kamp zoeken de jonge Russische militairen op om mee te spelen. Een van hen amuseert een tros kinderen met een papieren vliegtuig, een andere probeert hem de loef af te steken met een heuse drone.

Het wringt. Laat er geen misverstand over bestaan: wat ook het aandeel van de rebellen is, in Oost-Aleppo waren het Russische vliegtuigen, al dan niet bemand door in Rusland opgeleide Syrische piloten, die Russische bommen dropten waardoor deze kinderen en hun ouders have en goed hebben verloren, rennend voor hun leven. Intussen proberen officiële woordvoerders – die van de strijdende partijen, maar evengoed van ngo’s – elkaar te overtreffen in wederzijdse beschuldigingen en goedpraterij. Vol verwondering lees je nog eens de krantenberichten na: ‘De ngo Syrisch Observatorium voor de Mensenrechten verklaarde dat er de voorbije dagen in Aleppo luchtaanvallen zijn geweest op woonwijken, maar de Russen laten weten dat alleen frontlijnen werden aangevallen.’ Wederzijdse onzin is het, eenmaal je weet dat de frontlijn in Oost-Aleppo dwars door de woonwijken liep.

Hoe dan ook is Rusland een bepalende factor. Dat blijkt duidelijk uit een bezoek aan de belangrijke luchtmachtbasis van Kheimim, nabij de havenstad Latakia. Naast de haven van Tartous, waar de Russische vloot voor anker ligt, is Kheimim dé militaire uitvalbasis van Rusland in Syrië. Van hier vertrekken de Russische jagers voor hun beruchte bombardementen.

De ‘parlementaire delegatie’ wordt rondgeleid door generaal-majoor Zharov, het ‘politieke’ hoofd van de basis. Hij houdt het simpel: Rusland steunt president Assad in zijn gevecht op leven en dood met de IS. Landen die de Syriërs daarbij menen te moeten hinderen, zijn in de praktijk bondgenoten van de islamitische extremisten. En dat irriteert de Russen. Vandaar dat voor de Russen ook de Belgen tot het kamp van de vijand behoren. ‘Er zijn voldoende voorbeelden waarin de vliegtuigen van de door de VS geleide coalitie posities van het Syrische leger bombarderen en bevoorrading droppen in door de IS gecontroleerd gebied. Waarom ze dat doen, is onduidelijk.’ Zharov beweert ook dat Al-Qaeda en de IS niet alleen politieke maar ook materiële steun krijgen vanuit de VS en Europa: ‘We hebben tientallen depots gevonden vol wapens die afkomstig zijn uit landen van de Europese Unie.’

De Russische ‘bewijzen’ vallen mager uit. Ze stallen een aantal handwapens en een paar kanonnen uit. De vermeende Belgische bijdrage bestaat uit één oude Browning, een pistool dat ooit in licentie werd gefabriceerd door de Fabrique Nationale (FN) in Herstal. Maar het gaat de Russen natuurlijk niet om waarachtige bewijsstukken. Hun boodschap is politiek. Op het eind van het bezoek verzucht de generaal-majoor: ‘Rusland en België zijn geen vrienden. Maar er zou wel enig wederzijds begrip mogen zijn.’

Orwelliaans

Intussen blijft de oorlog in Syrië een bikkelharde zaak. Misschien is bevolking oorlogsmoe, maar voor wie van ver of dichtbij tot het regime behoort, bestaat er niet langer zoiets als genade of compromis. Het leger en het repressieapparaat zijn alomtegenwoordig. Tijdens een rit die ons langs de Libanees-Syrische grens voert, zien we plots de gevangenis van Saydnaya, waar volgens een recent rapport van Amnesty International tussen 2011 en 2015 5000 à 13.000 burgers buiten elke rechtsgang om opgehangen werden. Amnesty staaft zijn rapport met luchtfoto’s van de gevangenis. Op aanwijzing van een Syrisch-orthodoxe monnik zien we het omineuze ‘rode gebouw’ van het detentiekamp in de verte liggen.

Hoe hard het Assad-regime optreedt tegen zijn vijanden, krijgen we zelf te zien in Damascus. Een paar uur na ons interview met president Bashar Al-Assad (zie Knack van 8 februari 2017, nvdr.) komt er onverwacht een uitnodiging voor een bezoek aan een speciale gevangenis voor terroristen. Filip Dewinter heeft erom gevraagd, en bij hoge uitzondering mogen ook journalisten mee. Men zegt ons dat de gevangenen die we zullen zien uit vrije wil hebben ingestemd om te spreken. Samen met Dewinter en Aymar Soussan rijden we in regeringsauto’s naar een buitenwijk van Damascus.

De tocht voert ons naar een stadsdeel waar geen enkele Syriër komt die er niet écht hoeft te zijn: in een verlaten wijk met vooral lege huizen moeten we voorbij het ene checkpoint na de andere, met steeds grimmiger soldaten. Eens de laatste poort voorbij stappen we uit bij een gebouw met als opschrift: ‘National Institute for Security Sciences’. Het is een orwelliaanse naam voor een instelling waar het regime zijn vijanden ‘ondervraagt’. Dit is een plek met bloed aan de muren.

Een soort secretariaat met een man of vier zit klaar om elk woord van de gevangenen te noteren. Twee intellectuele types houden het overzicht: dunne bril, fijne snor, naamloze commandanten op de achtergrond. De echte leider is Soussan – het is duidelijk niet zijn eerste bezoek aan dit oord. Hij rookt de ene sigaret na de andere, stelt soms zelf een vraag, vertaalt wat de gevangenen zeggen. Een antwoord van drie minuten wordt in vertaling meestal teruggebracht tot een verklaring van één of twee zinnen.

De gevangenen staan onder toezicht van een kleine, geblokte kerel: van kop tot teen in het zwart, zijn leren jekker afgewerkt met een brede bontkraag. De man spreekt niet tot hen, hij snauwt ze af. Een eerste man vertelt: ‘Ik kom uit Turkmenistan. Ik zat bij Al-Qaeda.’ Hij vertelt over zijn vroegere leven (hij was taxichauffeur), zijn tocht naar Syrië (via Istanbul), zijn functie (hij ‘prepareerde’ de bomauto’s waarmee de zelfmoordcommando’s dood en verderf zaaien) enzovoort.

We happen naar adem wanneer de tweede gevangene wordt voorgeleid: een jonge Kirgies die naar eigen zeggen voor de IS vocht. Hij mist één oog. Bij elke snauw van de kleine geblokte krimpt hij ineen. Zonder dat het wordt gezegd, beseffen we: deze mannen leven nog, maar eigenlijk zijn ze al dood.

Gefascineerd neemt Filip Dewinter deel aan het gebeuren. Tijdens de ondervraging zit hij centraal aan tafel. Tegenover de Turkmeen is het Dewinter die teken geeft dat de gevangene mag gaan zitten. Welke taken zou dit parlementslid op zich nemen in een andere tijd of onder een ander regime? Waar liggen zijn grenzen?

Waarheden

Wellicht had Robert Fisk het bij het rechte eind: ‘In Syrië is meer dan één waarheid te vinden.’ De strijd tegen de IS maakt van het Assad-regime nog geen bevriende natie. Ook Fisk verafschuwt ‘de veelheid aan zonden’: ‘marteling, executies, geheime gevangenissen, het doden van burgers en, als we de Syrische milities meerekenen die onder nominale controle staan van het regime, een angstaanjagende versie van etnische zuivering.’ Maar even nadrukkelijk schrijft hij: ‘Het is tijd om die andere waarheid te vertellen: veel van de “rebellen” die wij in het Westen steunen, zijn bij de wreedste en de meest meedogenloze strijders in het Midden-Oosten.’

Op de twee deerniswekkende gevangenen in Damascus na, hebben we zelf geen terroristen in actie gezien of gesproken. Maar dat er aan de Syrische oorlog geen enkele ‘goede’ kant zit, daarvan zagen wij haast elk uur van elke dag de sporen. En dat de eerste slachtoffers van Syrië de Syriërs zelf zijn, al die unknown men van dat arme, verwoeste land.

De long read-versie van dit artikel vindt u op knack.be/syriereportage

Door WALTER PAULI in Syrië, foto’s GASPARD GROSJEAN, JENS FRANSSEN & WALTER PAULI

Bij een bijeenkomst met religieuze leiders pleit Dewinter voor ‘verdraagzaamheid en co-existentie tussen de religies’.

Met muziek van Vangelis wil de Syrische propaganda het drama extra in de verf zetten.

In elk huis werd gevochten, geschoten en gemoord. Oost-Aleppo is het Stalingrad van het Midden-Oosten.

Wie Syrië hindert in de strijd tegen de IS, is de vijand. Voor de Russen behoren ook de Belgen tot dat kamp.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content