Ferdi De Ville
‘Het is niet gemakkelijk om een duidelijke lijn te trekken tussen protectionisme en protection’
‘Waarom aanvaarden we niet dat buitenlanders hier ‘jobs komen inpikken’ door aan lagere lonen of arbeidsomstandigheden te werken, maar wel dat bedrijven verhuizen naar landen met lagere lonen en arbeidsomstandigheden en op die manier jobs hier vernietigen’, schrijft Ferdi De Ville.
Na de al bij al toch niet zo verrassende inaugurale rede van de nieuwe Amerikaanse President Donald J. Trump vielen commentatoren over elkaar heen om deze te veroordelen als protectionistisch. Diezelfde dag publiceerde CD&V-voorzitter Wouter Bekein De Morgen een opiniestuk waarin hij de vraag stelt of Trump erin zal slagen om muurbouwers te verzoenen met bruggenbouwers. Voor de hele wereld is het in de globalisering van vandaag de uitdaging, zo stelde hij met een andere woordspeling, om burgers ‘protection’ te bieden zonder in ‘protectionisme’ te vervallen.
Dat is inderdaad een belangrijke uitdaging. Maar, zoals Beke in het opiniestuk zonder concrete voorstellen zelf eigenlijk ook bewijst, het is nog niet zo gemakkelijk om een duidelijke grens te trekken tussen protectionisme en protection en dat in beleid te vertalen.
‘Het is niet gemakkelijk om een duidelijke lijn te trekken tussen protectionisme en protection’
Klassiek protectionisme gaat om het doelbewust discrimineren in het voordeel van de eigen bedrijven en werkgelegenheid. Het traditionele, en vandaag verfoeide, instrument daarvoor is invoertarieven. Als Trump voorstelt om invoertarieven in te stellen om de Amerikaanse werkgelegenheid te beschermen, dan wordt dat afgeschllderd als economisch ongeletterd en gevaarlijk protectionisme. Maar aan protectionisme kan ook op andere, vandaag meer aanvaarde, manieren worden gedaan, bijvoorbeeld door subsidies aan bedrijven te geven of door belastingen of milieuregels voor bedrijven te verlagen. Op zich is er weinig verschil tussen werkgelegenheid te beschermen door de invoer te belasten en door de vennootschapsbelasting te verlagen. Waarom bekritiseren commentatoren wel het voorstel om de invoertarieven te verhogen maar niet om de vennootschapsbelasting te verlagen als “eigen land eerst” protectionisme?
‘Op zich is er weinig verschil tussen werkgelegenheid te beschermen door de invoer te belasten en door de vennootschapsbelasting te verlagen.’
Met protection verwijzen we dan weer naar sociale en milieubescherming, maatregelen als minimumloon, arbeidswetgeving of uitstootnormen die mens en milieu beschermen tegen de negatieve gevolgen van de vrije markt. Dit lijkt iets helemaal anders dan protectionisme. Maar het verschil vervaagt wanneer binnen de Europese markt Oost-Europeanen in ons land via het systeem van detachering een tijdje willen komen werken. Dan moet dat aan Belgische loons- en andere arbeidsvoorwaarden, vinden velen hier. ‘Protectionisme’, noemen Oost-Europese politici die eis.
Van daar is het nog een kleine stap naar de volgende vergelijking. Vandaag betwist (bijna) niemand de noodzaak aan milieu- of sociale wetgeving. Die is nodig om te vermijden dat bedrijven werkzoekenden elkaar zouden laten onderbieden, en om ervoor te zorgen dat bedrijven op een gelijk speelveld met elkaar concurreren. Maar waarom aanvaarden we dan wel dat een bedrijf zich in een ander land vestigt met lagere arbeids- en milieuwetgeving en het van daaruit gemakkelijk, vaak zelfs vrij haar producten op onze markt kan verkopen? Waarom aanvaarden we niet dat buitenlanders hier ‘jobs komen inpikken’ door aan lagere lonen of arbeidsomstandigheden te werken, maar wel dat bedrijven verhuizen naar landen met lagere lonen en arbeidsomstandigheden en op die manier jobs hier vernietigen? Waarom noemen we het eerste ‘protection’, en zouden we als we iets willen beginnen tegen het tweede dat ‘protectionisme’ noemen?
Trump en Magnette
Als de grens tussen protection en protectionisme vaak dun is, is er dan ook geen verschil tussen Donald Trump en Paul Magnette, met zijn verzet tegen CETA en zijn ‘Achetez-Wallon’, en Wouter Torfs, met zijn oproep aan consumenten om Belgische producten te kopen? Het verschil met de laatste is natuurlijk het duidelijkst, aangezien hij geen politicus is. Hij kan wel oproepen om Belgisch te consumeren (net zoals bijvoorbeeld Jonathan Holslag dat soms doet) maar hij kan dat niet afdwingen. Het staat elke consument sowieso vrij om een (eventuele) hogere prijs te betalen voor Belgische producten om daarmee de lokale economie te promoten.
De discussie over protectionisme kunnen we dan ook anders formuleren als de vraag of een democratie mag beslissen om al haar burgers een hogere prijs op te leggen om daarmee een bepaalde doelstelling te bereiken. Dat kan zijn om de eigen bedrijven of werkgelenheid te beschermen. Maar, in het voorbeeld van Wouter Torfs om online meer Belgisch aan te kopen, kan het ook gaan om de vraag of de overheid de online verkoop mag reguleren of belasten om daarmee haar wetgeving over nachtarbeid of zondagswerk te beschermen.
Bij Magnette ging zijn verzet tegen CETA dan weer niet alleen over het beschermen van Waalse jobs, maar ook over de impact van handel op sociale en milieubescherming. Net als de promotie van Waalse producten ook in die termen wordt verantwoord.
Dan is er ook de (achteraf blijkbaar misbegrepen) uitspraak van de Waalse Minister-President dat hij wil dat verlichte verkeersborden in de toekomst in Wallonië gemaakt worden. Dat raakt aan nog een andere kwestie: in welke mate mag de overheid (als de belangrijkste consument in een economie) in haar overheidsaanbestedingen criteria hanteren die de eigen werkgelegenheid promoten (omdat ze vindt dat belastinggeld in eigen regio moet blijven), of die sociale en milieuvoorwaarden voorop stellen? Het is telkens moeilijk te besluiten waar protection eindigt en protectionisme begint.
‘Als we invoertarieven bekritiseren als protectionistisch, dan moeten we op dezelfde manier kijken naar onze competitieve verlaging van de vennootschapsbelasting.’
Door te wijzen op het feit dat in een geglobaliseerde economie zonder mondiale milieu- en sociale afspraken de grens tussen protection en protectionisme onvermijdelijk dun is, wil ik niet beargumenteren dat elke maatregel inzake handelsbeleid even goed is. Wel wil ik er bijvoorbeeld op wijzen dat als we invoertarieven bekritiseren als protectionistisch, dat we dan op dezelfde manier moeten kijken naar onze competitieve verlaging van de vennootschapsbelasting.
Vooral meen ik dat we niet op een dogmatische manier naar handelsbeleid moeten kijken, maar concrete voorstellen moeten beoordelen op hun doelstelling en (verwachte) gevolgen. Zo valt, ook vanuit economische theorie, er wellicht meer te zeggen voor een handelsmaatregel die bedoeld is om een ambitieus klimaatbeleid mogelijk te maken dan om de eigen economie te stimuleren, al moet er dan ook rekening gehouden worden met de gevolgen daarvan voor andere landen, in het bijzonder ontwikkelingslanden.
Maar zelfs over een protectionistisch beleid dat puur bedoeld is om de eigen werkgelegenheid te beschermen moeten we beseffen dat het eigenlijk het democratisch recht van een bevolking is om zichzelf (mogelijk) te verarmen als het daarmee bepaalde jobs wil redden. Daar moeten we dan ook niet te dramatisch over doen. Er zijn veel zaken in het Presidentschap van Trump waar we ons meer druk over te maken hebben.
Ferdi De Ville is docent Europese politiek aan de Universiteit Gent en kernlid van Denktank Minerva.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier