Voor het eerst gunt Karel Van Miert het publiek een inkijk op zijn privé-leven.
Van Mierts Mijn jaren in Europa draait voornamelijk rond een reeks ophefmakende dossiers die hij als commissaris voor Concurrentie heeft behandeld. Voor theoretische beschouwingen over heden, verleden en toekomst van Europa is nauwelijks plaats ingeruimd. Sommige hoofdstukken lezen als een thriller. Onder andere de F1-esbattementen of het relaas over de verhinderde fusie tussen Boeing en McDonell Douglas. Een heel nieuwe kijk op de Europese ambtenarij geeft bijvoorbeeld ook het hoofdstuk over de zogenaamde ‘kartelkraker’, de jongens van Eliot Ness of de ambtenaren die jagen op bedrijven die tegen elke Europese regelgeving in onder elkaar prijsafspraken maken.
Karel Van Miert behoort tot de zeldzame politici die hun privé-leven strikt afschermen van hun professionele activiteiten. Zelfs verkiezingen en de propagandemachine daarrond konden destijds de bijna waterdichte schotten niet slopen. Daarom zijn de eerste hoofdstukken van Mijn jaren in Europa verrassend.
Van Miert schetst daarin een beeld van zijn jeugd. Het is het portret van een oorlogskind dat zag hoe de Duitsers de laatste twee paarden en fietsen thuis wegritsten. ‘Mijn grootmoeder die roepend en huilend achter de Duitsers aan gaat, mijn vader die haar probeert tegen te houden: beelden en geluiden die niet uit mijn geheugen zijn te wissen, hoe klein ik ook was.'(blz.8)
Hier komt een Van Miert naar boven die als oudste van acht kinderen opgroeit bij eerlijke, godvrezende Kempense keuterboeren. Een atleet in de dop ook die met geleende spikes zijn eerste crosscountry-wedstrijd wint, in de winter als klusjesman aan de kost komt en absoluut wil gaan boeren, net als zijn vader. Hij geeft daarvoor zelfs op zijn veertiende de school op, zeer tegen de zin van zijn vader, maar op zijn zeventiende begint hij opnieuw te studeren.
De latere Europese commissaris kiest na een examen voor de centrale jury voor diplomatieke wetenschappen, hoewel het maar een haar scheelde of het was burgerlijk ingenieur geworden. Dan komt de adolescent die de Praagse Lente en de noodlottige afloop ervan ter plaatse meemaakt. ‘Ik voelde me klein, nietig, teneergeslagen, hulpeloos.'(blz. 17)
Nog even later zit Van Miert als stagiair of medewerker van de hervormingsgezinde landbouwcommissaris Sicco Mansholt in de Europese administratie. Ironisch genoeg moet hij daar een beleid verdedigen waar zijn vader tegen op straat komt. ‘Mijn vader, die geweld verafschuwde, liep vreedzaam mee in de optocht. Ik weet dat Mansholt het goed meent, zei hij, maar hij wil té snel en té veel. En voor de rest ben ik solidair met mijn collega-landbouwers. Wat kon ik tegen zoveel wijsheid inbrengen?'(blz. 24)
Heel even komt hier de Belgische politiek kijken. Met onder andere Van Mierts veeleer toevallige verkiezing als co-voorzitter van de BSP. Of met de kuiperijen van zijn liberale voorganger Willy De Clercq die te allen prijze de voor Europa voorbestemde Van Miert als kandidaat-commissaris onderuit probeert te halen. Verder komt de Belgische politiek er niet meer aan te pas. We zitten amper op bladzijde dertig van Mijn jaren in Europa. Van daar af gaat Karel Van Miert Europees en kijkt niet meer om.
Jos Grobben